zondag 26 januari 2014

De Mainstream Pers 127


In De eeuw van mijn vader schreef Geert Mak met betrekking tot het feit dat uit Nederland procentueel tweemaal zoveel joden werden gedeporteerd en vermoord als uit België en drie maal meer dan uit Frankrijk:

Het probleem van de Grote Moord roept om schuld, straf en moraal, zowel voor de Duitsers als de Nederlanders. Het is echter de vraag of dat, zowel in het licht van het verleden als van de toekomst, de meest realistische benadering is.

Dit is weer zo'n illustrerend voorbeeld van een Makkiaanse redenering. De steun van de Nederlanders aan de holocaust 'roept om schuld, straf en moraal,' maar in de volgende zin wordt deze stelling onmiddellijk weer in twijfel getrokken. Hoogst waarschijnlijk omdat ook zijn ouders, net als talloze andere 'kleine luyden,' niet vrij waren van antisemitische ressentimenten. Het is heikel punt voor Mak junior, dat hij daarom opnieuw uiterst ambivalent benadert. Zijn ouders blijven z'n ouders, bovendien staan ze model voor de doorsnee Nederlander zoals hij keer op keer laat doorschemeren, dus hij kan zijn mainstream publiek niet al te veel voor het hoofd stoten. Maar toch, feiten blijven feiten: 'het dodenpercentage in Nederland [is] alleen te vergelijken met dat van Polen en enkele andere Midden- en Oost-Europese landen met een sterk antisemitische traditie.' Dit gegeven eist een verklaring. Op dit punt aangekomen gaat Mak junior zweven, verzandt hij in  wollig taalgebruik en in beschrijvingen die als verklaringen worden gepresenteerd. Hij begint allereerst met zich te verschuilen achter geschiedkundigen door te stellen dat 

dit opvallend hoge percentage in dit tolerante land onder historici wel aangeduid [wordt] als de 'Nederlandse paradox.'

Wat is de definitie van een 'paradox'? 

Een paradox is een ogenschijnlijk tegenstrijdige situatie, die lijkt in te gaan tegen ons gevoel voor logica, onze verwachting of onze intuïtie. Ogenschijnlijk, omdat de vermeende tegenstrijdigheid veelal berust op een denkfout of een verkeerde redenering. 

Met andere woorden: er is dus een schijnbare tegenstrijdigheid, een tegenstrijdigheid die geen echte tegenstrijdigheid is. Tussen 'tolerant' en het 'antisemitisme' bestaat dus geen werkelijke tegenstelling, maar een ogenschijnlijke. Ik benadruk dit omdat ook Mak het hier doet voorkomen dat er wel degelijk sprake is van een tegenstrijdigheid. De denkfout die hij maakt is zowel simpel als veel voorkomend: Nederlanders zijn niet tolerant, maar pragmatisch, zoals ik al eerder heb benadrukt. Om preciezer te zijn: de tolerantie wordt hier bepaald door het pragmatisme. De socioloog/auteur Herman Vuijsje wees in de NRC van 27 december 2013 terecht op het volgende:

Het oorlogsgedrag van de doorsnee Nederlander vond zijn grond… niet in besmetting met nazi-ideeën, maar in een houding van pragmatisme en accommodatie. Alle maatschappelijke en economische sectoren kwamen aan de Duitse eisen tegemoet, uit ordinaire berekening. Het naar internationale maatstaven hoge aantal verraders van joodse onderduikers handelde eveneens uit een 'pragmatisch' motief: winstbejag.


De Nederlander is en blijft wisselend dominee en koopman, het ene moment is hij een morele gids, het volgende moment een uitgekookte handelaar. De volksaard wordt gekenmerkt door een misselijk makende middenstands mentaliteit, zoals de anti-rook magiër Robert Jasper Grootveld in de jaren zestig zo treffend formuleerde. Geert Mak illustreert die mentaliteit nog eens in De eeuw van mijn vader wanneer hij concludeert dat wat betreft de oorzaken van het hoge percentage vermoorde joden en het Nederlandse antisemitisme 'nog altijd weinig helder [is].' Die conclusie is niet zozeer een weerlegging van het verraad, maar juist een manifestatie ervan. Verraad aan de waarheid en de werkelijkheid, aan normen en waarden om precies te zijn, hetzelfde verraad dus waar ook zijn vader Catrinus Mak zich schuldig maakte, en waar de dominee zich aan het einde van zijn leven zo diep voor schaamde, tenminste, als we afgaan op de woorden van zijn zoon Geert. Desondanks blijft Mak junior zijn ouders en daarmee de Nederlandse bevolking vrijpleiten van verantwoordelijkheid en daarmee schuld. Weliswaar 'roept' het 'probleem van de Grote Moord om schuld, straf en moraal,' maar is 'de vraag of dat, zowel in het licht van het verleden als van de toekomst, de meest realistische benadering is.' Aangezien 'nog altijd weinig helder is,' hoeft er geen 'schuld' beleden te worden en kan het vraagstuk van de 'moraal' terzijde worden geschoven. Sterker nog, Mak junior concludeert dat 'één ding echter wel [blijkt]: de factor antisemitisme speelde in Nederland geen duidelijke rol.' Maar Geert Mak zou Geert Mak niet zijn als hij niet op dezelfde bladzijde weer precies het tegenovergestelde beweert: 

Wel zijn veel joden het slachtoffer geweest van een passief antisemitisme, van gemakzucht en angst voor het vreemde, van onliefde zo men wil.

Wat is volgens het woordenboek 'onliefde'? Ik citeer: 'Het tegenovergestelde van (Christelijke) liefde: haat, nijd.'

Het staat er in De eeuw van mijn vader verhuld en chaotisch, Mak's mainstream publiek is er niet over gevallen, het controversiële element van 'schuld, straf en moraal' heeft Mak als een ware zoon van zijn vader vakkundig onzichtbaar gemaakt. Maar omdat de leugen niet permanent kan worden volgehouden meldt hij twee bladzijden verder dat 

Tekenend is het hoge overlevingspercentage in Italië, 84 procent. De Italianen, ook de meeste fascisten, vonden de jodenvervolging immoreel en saboteerden die waar ze konden, op hun eigen, niet-bureaucratische wijze. 

Daarmee duikt voor een oplettende lezer opnieuw de vraag op: waarom 'saboteerden' de 'Nederlanders, ook de meeste' NSB-ers 'de jodenvervolging' niet 'op hun eigen, niet-bureaucratische wijze?' Omdat het 'antisemitisme in Nederland geen duidelijke rol [speelde]?' Dat is onzin. In de 'tolerante' stad Amsterdam fabriceerden in 1941 hoofdstedelijke ambtenaren een 'handige,' zogeheten 'stippenkaart' van één vierkante meter waarop de 'verspreiding van de joden over de gemeente' keurig stond aangegeven en iedere stip voor tien joodse inwoners stond. In de hoofdstad woonden toen ongeveer 80.000 joden, van wie meer dan 60.000 werden vermoord. Daarnaast is het volgende bekend:
Tijdens de Tweede Wereldoorlog was het opsporen en arresteren van ondergedoken joden in Nederland voor een belangrijk deel het werk van de Nederlandse politie. Veel rechercheurs deden dit werk met grote overtuiging en volledige inzet, zo blijkt uit nieuw en baanbrekend historisch onderzoek. Bestudering van de strafdossiers van meer dan 250 politieagenten die zich met het arresteren van joden hebben beziggehouden, leidde tot uitgesproken schokkende resultaten. Binnen de Nederlandse politie bleken groepen actief die alle trekken hadden van een criminele organisatie. De betrokken agenten mishandelden, stalen, roofden, en verkrachtten. En bovenal: ze joegen vele duizenden joden de kampen en de dood in. Sommigen bleken zulke fanatieke jodenjagers dat het zelfs de Duitse bezetter te gortig werd. 

Dit is slechts één voorbeeld van de collaboratie van Nederlandse gezagsdragers. Ander voorbeeld: een oude kennis van me, de emeritus hoogleraar Ulli Jessurun d'Oliveira, wees me in dit verband op de collaboratie van de Hoge Raad, het hoogste rechtscollege van Nederland. 

Na het ontslag van L.E. Visser, de Joodse president van de Hoge Raad, bleven de overige leden gewoon zitten. Vanaf dat moment liepen de raadsheren achter de feiten aan. Al tijdens de oorlog wezen critici erop dat de meegaandheid van de Hoge Raad het principiële verzet van advocaten en andere juristen fnuikte. Waarom hebben de raadsleden zich niet krachtiger teweer gesteld?

Het antwoord is dat al de Nederlandse autoriteiten en de overgrote meerderheid van de bevolking 'de jodenvervolging' niet 'immoreel' genoeg vonden om te saboteren 'waar ze konden.' In Nederland 'dacht slechts een enkeling [aan sabotage],' aldus Mak. Daarentegen moesten 'in Frankrijk en België de streefgetallen dankzij een onwillige bureaucratie al snel worden teruggebracht,' terwijl
in Nederland de transporten zo vlekkeloos [verliepen] dat het, in de woorden van oppervervolger Adolf Eichmann, 'een lust was om naar te kijken.' 
In tegenstelling tot wat in De eeuw van mijn vader wordt gesuggereerd heeft het onderhuidse antisemitisme bij de 'verstandige gluipers' in Nederland wel degelijk bijgedragen aan de houding van de mainstream, waarbij 'de jodenvervolging' niet 'immoreel' genoeg werd beschouwd om actief  te saboteren. Het is niet slechts dat bijvoorbeeld dominee Catrinus Mak, de hoofdrolspeler van het boek van zijn zoon Geert, 'de ogen [sloot] voor het antisemitisme' in de jaren dertig, hijzelf gedroeg zich als een uitgesproken antisemiet toen hij als geestelijk leidsman in 1935 in De Sumatra Post liet weten dat het weren van joodse Duitsers uit het publieke leven 'tolerabel' was. Mak junior schreef ruim zes decennia later als rechtvaardiging:
We dienen bij het achteraf beoordelen van dit alles permanent voor ogen te houden dat deze massale, industriële uitroeiing uniek is in het bestaan van de mensheid. Als er in de geschiedenis één voorbeeld is geweest van een 'credibility-gap,' dan was het wel de holocaust.
Deze bewering is apert onjuist, zoals iemand die zich erop voorstaat 'historicus' te zijn dient te weten. De 'massale uitroeiing' van volkeren is helaas geenszins 'uniek in het bestaan van de mensheid,' zoals de meest simpele bestudering van de feiten aantoont. Vele miljoenen meer 'native Americans' zijn na de 'ontdekking van Amerika' uitgeroeid door blanke christenen, dan joden tijdens de 'holocaust,'  een woord dat is afgeleid van het Griekse ‘holokauston,’ dat ‘brandoffer’ betekent. Nog afgezien van de Armeense genocide, wees de Amerikaanse hoogleraar Mike Davis in zijn alom geprezen boek Late Victorian Holocausts (2001) op het feit dat onder het Britse kolonialisme, in het kader van de 'Vooruitgang,' vele miljoenen Indiërs aan de hongerdood zijn opgeofferd. Davis:
At issue is not simply that tens of millions of poor rural peoples died appallingly, but that they died in manner, and for reasons, that contradict much of the conventional understanding of the economic history of the nineteenth century. For example, how do we explain the fact that in the very half-century when peacetime famine permanently disappeared from Western Europe, it increased so devastatingly throughout much of the colonial world? Equally how do we weigh smug claims about the life-saving benefits of steam transportation and modern grain markets when so many millions, especially in British India, died alongside railroad tracks or on the steps of grain depots? And how do we account in the case of China for the drastic decline  in state capacity and popular welfare, especially famine relief, that seemed to follow in lockstep with the empire's forced 'opening' to modernity by Britain and the other Powers?
We are not dealing, in other words, with 'lands of famine' becalmed in stagnant backwaters of world history, but with the fate of tropical humanity at the precise moment (1870-1914) when its labor and products were being dynamically conscripted into a London-centered world economy. Millions died, not outside the 'modern world system,' but in the very process of being forcibly incorporated into its economic and political structures. They died in the golden age of Liberal Capitalism; indeed, many were murdered, as we shall see, by the theological application of the sacred principles of Smith, Bentham and Mill. (Verlichtingsideologen. svh) Yet the only twentieth-century economic historian who seems to have clearly understood that the great Victorian famines (at least, in the Indian case) were integral chapters in the history of capitalist modernity was Karl Polanyi in his 1944 book The Great Transformation.

'The actual source of famines in the last fifty years was the free marketing of grain combined with local failure of incomes. Failure of crops, of course, was part of the picture, but despatch of grain by rail made it possible to send relief to the threatened areas; the trouble was that the people were unable to buy the corn at rocketing prices, which on a free but incompletely organized market were bound to be a reaction to a shortage. In former times small local stores had been held against harvest failure, but these had been now discontinued or swept away into the big market… Under the monopolists the situation had been fairly kept in hand with the help of the archaic organization of the countryside, including free distribution of corn, while under free and equal exchange Indians perished by the millions.'
Terwille van de God van het kapitalisme werden vele miljoenen mensenlevens opgeofferd, en was er dus sprake van een bewuste 'massale uitroeiing.'  Dat die niet 'industrieel' van aard was doet niets af van het feit dat hier genocide werd gepleegd. Er is geen wezenlijk verschil tussen het vermoorden van mensen in gaskamers en het vermoorden van mensen door hen te verhongeren. Het enige verschil is dat de laatste groep langer lijdt. De Zweedse auteur en hoogleraar Sven Lindqvist heeft gelijk dat
Auschwitz de moderne industriële toepassing [was] van een uitroeiingspolitiek waarop de Europese overheersing van de wereld […] lang heeft gesteund.

En dat de

Europese vernietiging van de 'inferieure rassen' van vier continenten de grond voorbereidde voor Hitlers vernietiging van zes miljoen joden in Europa… U weet  dat al. Net als ik. Het is geen kennis die ons ontbreekt. Wat gemist wordt is de moed om te begrijpen wat we weten en daaruit conclusies te trekken.'

En dat laatste geldt zeker voor iemand als Geert Mak, die als bestseller-auteur voor de massa schrijft, en die weet dat de befaamde Amerikaanse journalist Adam Hochschild de bestseller King Leopold's Ghost (1998), had geschreven over de genocide in Belgisch Congo, in het Nederlands verschenen onder de titel De Geest Van Koning Leopold II En De Plundering Van De Congo.

The story chronicles the efforts of King Leopold II of Belgium to make the country into a colonial empire. With a complex scheme of political intrigue, corruption and propaganda, he wins the assistance of one of the best-known explorers of the time, Henry Morton Stanley, as well as that of public opinion and of powerful states. Through the Berlin Conference and other diplomatic efforts, he finally obtains international recognition for his colony. He then establishes a system of forced labour that keeps the people of the Congo basin in a condition of slavery.

The book places King Leopold among the great tyrants of history. The death toll in the Congo under his regime is hard to pin down, both because accurate records were not kept and because many of the existing records were deliberately destroyed by Leopold shortly before the government of Belgium took the Congo out of his hands. Although Wm. Roger Louis and Jean Stengers characterize the earliest population and mortality estimates as 'wild guesses,' Hochschild cites many subsequent lines of inquiry that conclude that the early official estimates were essentially correct: roughly half the population of the Congo perished during the Free State period. Since the census taken by the Belgian government (after acquiring the Congo from Leopold) found some 10 million inhabitants, Hochschild concludes that roughly 10 million perished, though the precise number can never be known.


Maar omdat het hier voornamelijk om gekleurde volkeren gaat, vallen ze buiten de belangstelling van Geert Mak. Ze zijn voor de opiniemakers uit het blanke, christelijke Europa de onzichtbare slachtoffers van een te verwaarlozen geschiedenis. Net zoals zijn kolonialistische ouders de terreur tegen de inheemse bevolking van Nederlands-Indie negeerden, zo heeft ook hij als opiniemaker geen oog voor gekleurde volkeren, die onder het kapitalisme leden. En die overigens nog steeds gebukt gaan onder het geglobaliseerde neoliberalisme dat een genadeloos systeem in stand houdt waarbij 80 procent van de mensheid moet zien rond te komen met nog geen éénvijfde van de geproduceerde goederen op aarde. Zolang Jorwerd dankzij Brussel blijft bestaan is er voor hem en zijn mainstream publiek geen vuiltje aan de lucht. 
De vraag is nu: wat bedoelt Mak precies met de 'credibility-gap'?
Het woordenboek geeft de volgende betekenissen:
credibility gap
noun
1.
a lack of popular confidence in the truth of the claims or public statements made by the federal government, large corporations, politicians, etc.: a credibility gap between the public and the power company.

2.
a perceived discrepancy between statements and actual performance or behavior.

Origin: 
1965–70,  Americanism

Geert Mak stelt dat:

We dienen bij het achteraf beoordelen van dit alles permanent voor ogen te houden dat deze massale, industriële uitroeiing uniek is in het bestaan van de mensheid. Als er in de geschiedenis één voorbeeld is geweest van een 'credibility-gap,' dan was het wel de holocaust.

De bewering in de eerste zin heb ik in een vorig stuk uitgebreid gedocumenteerd weerlegd, en die feiten hierboven nog eens terloops herhaald. De 'holocaust' is niet 'uniek.'  De tweede zin is daardoor ook onjuist. Allereerst omdat beide definities van 'credibility-gap' hier niet opgaan. Er is in dit geval zelfs geen sprake van 'een bespeurde tegenstrijdigheid tussen uitspraken en feitelijke uitvoering of gedrag,' om de simpele reden dat de doorsnee Nederlander de vernietigingskampen niet had bezocht. Het gebruik van dit begrip is dus onjuist. Geert Mak wil tamelijk knullig aantonen dat de mainstream gewoonweg niet kon weten wat er met de joden gebeurde. Maar omdat die bewering absurd is, ziet hij zich verplicht om toch opnieuw een tegenstrijdig standpunt in te nemen. Dus vernemen zijn lezers: 'Men wist, en tegelijk wilde men niet weten, uit puur lijfsbehoud.' Desondanks benadrukt hij tegelijkertijd met grote stelligheid dat er sprake was van een typische 'credibility-gap,' kortom, de mensen konden het domweg niet geloven. Behalve dan 'een ondergedoken meisje als Anne Frank' die geïsoleerd van de buitenwereld 'op 9 oktober 1942' schreef: 'We nemen aan dat de meesten vermoord worden. De Engelse radio spreekt van vergassing. Misschien is dat wel de vlugste sterfmethode.' Anne Frank wist én 'Radio Oranje' in Londen wist het, omdat de zender
al op 29 juli 1942 sprak van 'joodse Polen' die bij duizenden in gaskamers werden afgemaakt en waarschuwde dat het 'onze joodse medeburgers' even slecht zou vergaan.
In 1943 maakte ook Het Parool melding van het bestaan van gaskamers. Gezien deze feiten is Mak's excuus van een 'credibility-gap' een vertekening van de werkelijkheid, of minder diplomatiek gesteld, een klinkklare leugen, die hij nodig had om geen controversieel standpunt in te hoeven nemen die tot kritiek zou leiden en daarmee zijn imago en de oplage van zijn boeken schade zou berokkenen. Ook bij Mak junior geldt nog steeds: hij weet het wel, maar tegelijk wil hij het niet weten. Die houding getuigt van het 'onhero isch' opportunisme en conformisme waarop het poldermodel rust, en waar de Nederlander zo trots op is. Niets is hier expliciet, zelfs de intellectuele en politieke corruptie niet, het is allemaal onderhuids, in het geniep, niemand is hier ooit verantwoordelijk voor wat dan ook. Men heeft overal wel een excuus voor. Inderdaad 'Hypocrisie en farizeïsme belagen hier individu en gemeenschap,' zoals Huizinga stelde, en dus verzuipt alles in uitgeholde woorden, eufemismen, wollige begrippen, gedraai, om te voorkomen dat men stelling moet nemen, verantwoording moet afleggen en schuld moet bekennen voor het eigen verraad. Het werk van Geert Mak is daarvan een tekenend voorbeeld. Meer later.


Geen opmerkingen:

Peter Flik en Chuck Berry-Promised Land

mijn unieke collega Peter Flik, die de vrijzinnig protestantse radio omroep de VPRO maakte is niet meer. ik koester duizenden herinneringen ...