maandag 9 februari 2015

Geert Mak en Het Neoliberalisme 7

De hoofdtruc, die ik toepaste als hoofdredacteur van de Groene Amsterdammer [tussen 1975-1985] was dat ik besloot niet meer een potje te gaan preken. Ik ging het oordeel neerleggen bij de lezer. 

Geert Mak. 'Als het schrijven lekker gaat, heb je zes galopperende paarden.’ 3 oktober 2014


Geert Mak is nooit 'hoofdredacteur van de Groene Amsterdammer' geweest, en over de rest gaat het volgende stuk: 


In zijn boek Walking Away from Empire (2011) schreef de Amerikaanse auteur Guy R. McPherson de volgende vergelijking:

Your medical doctor informs you: 'You need to stop all industrial activities immediately, or you'll be dead in twenty years. And so will your five-year-old child. You might die between now and then anyway — after all, nobody gets out alive — but your death is guaranteed if you do not stop relying on fossil fuels for travel, heating and cooling, water from the tap, and food from the grocery stored.'

Naturally, you go straight from the clinic to the nearest store. You need liquor, and time to ponder whether the trade-off is worth it.

Geert Mak's boodschap van 'hoop' werkt even drogerend als McPherson's 'liquor,' het benevelt het bewustzijn van de lezer, hij waant zich korte tijd in een ordelijke wereld te leven, waarin alles nog zin en betekenis heeft en waarin hij als blanke uit de christelijke cultuur nog een plaats heeft in het collectief. Hetzelfde deed vroeger Mak's vader, dominee Catrinus Mak, die zijn gemeente de weg wees naar het hiernamaals. Vaak ging die weg ten koste van De Ander, maar dat kon gerechtvaardigd worden door de veronderstelling dat deze verloren ziel van De Ander de waarheid van de christelijke God (nog) niet had geaccepteerd. Vanuit deze aanname was het volgens evangelisatie-predikant Mak zelfs op 'staatsterrein tolerabel' dat de Neurenberger Rassenwetten de joodse burgers in Duitsland uit de gemeenschap stootten. Dominee Mak's houding verklaart ook waarom hij in het interbellum, tijdens zijn jarenlange verblijf in Ons-Indië, publiekelijk nooit enig moreel bezwaar uitte tegen de slavernij, die daar 'Tot zelfs in de twintigste eeuw, toen elke beschaafde koloniale mogendheid de slavernij al lang had afgeschaft,' nog steeds bestond, aldus de Nederlandse auteur Reggie Baay in het boek Daar werd wat gruwelijks verricht. Slavernij in Nederland-Indië (2015). Een studie die, illustrerend genoeg, 'het eerste boek' is 'waarin de geschiedenis van de slavernij in ons Indië in zijn geheel verteld wordt.' Geen van de informatie die ik in deze uitgebreid gedocumenteerde publicatie las heb ik aangetroffen in Geert Mak's alom geprezen bestseller De eeuw van mijn vader (1999). 

Over de onvoorwaardelijke steun van zijn vader, dominee Catrinus Mak, aan het kolonialisme in Nederlands-Indië schreef zijn zoon Geert in De eeuw van mijn vader wel:

Veel later, toen hij zijn herinneringen opschreef, sprak mijn vader van een ‘schuldige tijdgebondenheid.’ Achteraf schaamde hij zich diep over deze periode. Ik maakte me, schreef hij, enkel druk over de handhaving van het sabbatsgebod.

Voor zover ik weet heeft Geert's publiek zich nooit verwonderd over het begrip ‘schaamte’ dat hij gebruikt. En toch is het woord ‘schaamte’ in dit verband op zijn minst verdacht. Volgens de officiële definitie is 

Schaamte een onaangename psychosociale emotie waarvoor de angst om door anderen misprezen of zelfs niet meer door de groep geaccepteerd te worden bepalend is. Schaamte is daarmee een sterk cultureel bepaald fenomeen, dat ongeveer de tegenpool van het eergevoel vormt.

Het disrespect van de zielenherder Catrinus Mak voor de menselijke waardigheid leidde niet tot inzicht in zijn onverschilligheid, maar tot 'de angst om door anderen misprezen of zelfs niet meer door de groep geaccepteerd te worden.' De 'angst' voor verlies aan status en inkomen. Die 'schaamte' is inderdaad 'de tegenpool van eergevoel.' Opmerkelijk is dat dit laatste begrip in Nederland een twijfelachtige, soms zelfs uitgesproken negatieve connotatie bezit. Doe maar normaal dan doe je al gek genoeg. 'Eergevoel' wordt hier niet op één lijn gesteld met waardigheid. In tegenstelling tot vele andere volkeren, is in de polder het begrip 'waardigheid' vooral gerelateerd aan een 'ambt, functie, rang,' en aan 'deftigheid,' maar niet aan een ingeboren respect voor een ander individu of voor een andere cultuur, en zeker niet voor de gekleurde volkeren die door Hollanders óf als slaaf werden gebruikt, dan wel als slaaf werden verkocht. De universele aanspraak op waardigheid bestaat hier niet, en dat verklaart waarom in Nederland politici als Wilders veel grover zijn ten aanzien van islamitische landgenoten dan politici in welk ander westers land ook. Hetzelfde gaat op voor het publieke debat, dat in feite doorgaans geen debat is, maar een serie scheldpartijen. 

De naar binnen gekeerde blik van ook de 'politiek-literaire elite' in Nederland is typerend voor de ongeïnteresseerdheid van de Hollander voor wat er buiten zijn eigen kringetje gebeurt. Dit blijkt niet alleen uit het feit dat Nederlanders als grote slavenhandelaren en slavenbezitters nauwelijks collectief wroeging daarover hebben getoond, maar vooral ook uit het feit dat er door blanke historici en journalisten zo betrekkelijk weinig over geschreven is. In NRC Handelsblad verscheen op 16 januari 2015 een recensie van Daar werd wat gruwelijks verricht met de onthullende woorden dat 'aan de hand van treffende, vaak wrange anekdotes een veelal onbekend beeld [wordt] geschetst van de "koloniale" slavernij in Indië.'  Meneer Baay's boek kreeg als 'waardering' terecht '4 stippen (= zeer goed),'  maar laat de reden onbespreekbaar waarom de pijnlijke 'slavernij in Indië' nog steeds in het voormalige moederland zo 'onbekend' is. En dat terwijl een aanzienlijk deel van bijvoorbeeld Geert Mak's grootste bestseller De eeuw van mijn vader zich in het 'koloniale Indië' afspeelt. 

In De eeuw van mijn vader beweert Mak:

Ik heb geen enkele aanwijzing gevonden dat mijn ouders tijdens hun Indische jaren helder omlijnde racistische denkbeelden koesterden, hoewel mijn moeder wel trekjes in die richting vertoonde.

Ook hier weer is sprake van een Makkiaanse paradox die zijn Nederlandse lezers volkomen ontgaat. 'Geen enkele aanwijzing,' maar tegelijk 'wel trekjes.' Hoe bedoelt Mak dit? ‘Trekje’ betekent in dit verband volgens het woordenboek: eigenschap, karaktereigenschap, karakterkenmerk.’ Met andere woorden, volgens Mak zelf bezat zijn moeder racistische ‘eigenschappen.’ Nu gaat het er mij niet om de moeder van de opiniemaker postuum zwart te maken, geenszins. Wat ik duidelijk wil maken is dat haar zoon het diepgewortelde christelijke racisme, waarop de superioriteitsgedachte van de blanke cultuur al eeuwenlang rust, probeert te verdoezelen. Dat doet Mak op verschillende manieren. Allereerst door de wijze waarop hij  het racisme presenteert, namelijk als een ‘helder omlijnde’ ideologie. Deze voorstelling van zaken is misleidend, het racisme van de kleinburger is namelijk niet gebaseerd op intellectuele ‘denkbeelden,’ maar op een emotioneel reflex, op ressentimenten. Zowel zijn vader als zijn moeder kwamen in intellectueel opzicht uit een kleinburgerlijk protestants-christelijk milieu. Geert Mak zelf schreef daarover:

Mijn vader heeft zijn leven lang het gevoel gehad dat hij, als eenvoudige jongen van het Hoofd, zo'n deftig meisje van de Schiedamseweg eigenlijk niet waard was. 'Bij ons thuis: goed eten, goede kleding, maar alles puur burgerlijk,' zou hij meer dan een kwarteeuw nadien in een openhartige bui aan zijn oudste zoon schrijven.

Over dit diep verankerde minderwaardigheidsgevoel geeft Geert Mak, zonder het te beseffen, een veelzeggende anekdote door te schrijven dat

Colijn bij de ARP-aanhang geliefder [was] dan Kuyper, en dat zou voortduren tot ver na de oorlog. Misschien was het wel omdat de mannenbroeders in hem herkenden wat ze zelf graag wilden zijn: onverzettelijk, maar ook hartelijk, vlot in de omgang, vrijgevig, een grand seigneur. Ettelijke studenten studeerden op een beurs die hij uit eigen zak betaalde. Toen hij in 1930 een eredoctoraat aan de VU kreeg, schonk hij zijn promotor twaalf flessen zeer oude cognac. Daar keken de kleine luyden wel van op, maar ze waren ook trots. En helemaal prachtig vonden ze het dat hij, naast al het andere, ook nog gewoon ouderling was, in zijn eigen Haagse kerk.

Wellicht was dit laatste de achtergrond van het onverwachte verzoek dat mijn ouders in de zomer van 1933 van het echtpaar Colijn kregen om eens langs te komen. Mogelijkerwijs was de ouderling Colijn een van mijn vaders deputaten, ofwel broodheren. Misschien ging het ook over de zoon van Colijn, die in Medan met mijn ouders bevriend was geraakt, en wilden de Colijns eens uit de eerste hand horen hoe het met hem ging. Hoe het ook zij, mijn ouders gingen. Hun aftandse auto durfden ze niet te parkeren in de straat waar de grote voorman woonde, het echtpaar Colijn was eenvoudig en hartelijk, de bloemkool smaakte voortreffelijk en meer hebben ze nooit over die visite verteld.

De ‘eenvoudige jongen’ en zijn echtgenote, die tegen de ‘grand seigneur’ opkeken, durfden hun ‘aftandse auto’ niet te dichtbij parkeren omdat ze zich schaamden (daar is het fenomeen weer) voor hun nederige status. ‘Trots’ waren deze ‘kleine luyden’ niet allereerst op zichzelf, maar op het feit dat Colijn, de multimiljonair uit een geslacht van eenvoudige landbouwers was, die bekend stond vanwege zijn asociaal, falend bezuinigingsbeleid in de jaren na de beurskrach, en ‘twaalf flessen zeer oude cognac’ kon weggeven aan iemand die hem aan een doctoraat had geholpen. De Makjes behoorden tot het milieu van de ambitieuze lagere middenklasse die weliswaar in hun christelijke God geloofden, maar meer nog in de maatschappelijke hiërarchie waarin zij een nederige positie bekleedden. Kenmerkend voor Catrinus Mak was in dit verband het feit dat hij na één van die vele protestantse schisma’s zich 

voorzichtig op[stelde] omdat hij niet uit de Gereformeerde Kerken wilde worden gezet zoals twee van zijn studievrienden was overkomen en vertrok daarom naar Nederlands-Indië.

Daar aangekomen kon hij als blanke christen in ‘een villabuurt die in bouwstijl en comfort te vergelijken was met Bussum of Aerdenhout’ zelf de ‘grand seigneur’ spelen, net als de vele ‘gewone Hollandse boerenzoons, die vanwege de problemen in de landbouw op andere activiteiten waren overgestapt en zo in de Indische plantages waren beland,’ als leidinggevenden, wel te verstaan, het zware werk deden de koelies, die als slaven werden behandeld. ‘Tegelijk bleven het ook zoons van de kleine luyden die hun ouders ooit waren,’ net als de vader en moeder van Geert Mak, waarbij ‘de overdaad aan luxe en het overgemakkelijk verdiende geld’ de moraal van de Gereformeerden aantastten. Mak citeert in verband daarmee de schrijfster M.H. Székely-Lulofs, zelf de echtgenote van een planter, die in de roman Rubber schreef dat ‘alle grenzen die het bewustzijn en de wil trekken’ werden overschreden. En hoewel ‘de middelmaat de regel lief heeft’ raakt de kleinburger die weinig gewend is, in dit soort situaties al snel elke verhouding kwijt, en kon de gekleurde onderklasse ‘ieder ogenblik hun vrouw of hun dochter verliezen als de blanke man haar begeert,’ aldus citeert Mak junior de Indonesische plantage-onderwijzer Tan Malaka. ‘De planter was almachtig,’ de Hollandse blanke christelijke boer was heer en meester. In een hiërarchische maatschappij wordt naar boven opgekeken en naar beneden getrapt. Zoals bekend treft men doorgaans het felste racisme aan onder degenen die zelf uit een lagere klasse komen. Racisme verschaft hen een identiteit. Mak junior:

Als een contractkoelie wegliep was er geen sprake van een gewone contractbreuk, nee, het was een strafrechtelijk vergrijp. Volgens de Koelie-ordonnantie die in 1880 voor Deli werd afgekondigd, konden koelies met geldstraffen of dwangarbeid bestraft worden voor ‘elke willekeurige inbreuk op het werkcontract, […] verzet, belediging of bedreiging tegen werkgevers of hun personeel, rustverstoring, verregaande luiheid, dienstweigering, opruiing.’

Kort samengevat is het niet overdreven te stellen dat tussen een koelie en een slaaf geen wezenlijk verschil bestond, behalve dan dat een plantage-eigenaar in de VS voorzichtiger met een slaaf omsprong dan een Nederlandse planter met een koelie, omdat de slaaf nog altijd een investering vertegenwoordigde en een koelie niet, die kon zonder extra kosten worden vervangen en dat gebeurde dan ook. Het sterftepercentage onder hen was opmerkelijk hoog. Het leven van een koelie was voor de blanke christen letterlijk geen cent waard. Hoe stond de evangelisatie-predikant Catrinus Mak tegenover dit overduidelijk racisme? Geert Mak:

Mijn vader was in deze woelige periode op één front actief: hij pleitte ijverig voor de invoering van de zondagsrust op de plantages. Op de Indische ondernemingen kregen de employés en koelies maar twee vrije dagen per maand en alle kerken liepen daartegen te hoop…

Als ik de radiolezing van mijn vader over dit onderwerp doorneem – ik vond haar terug in een doos met oude preken – is het duidelijk dat hij en zijn collega’s zich vooral druk maakten om de zondagsrust van het Europese personeel. Dat zag door deze regeling namelijk steeds minder de kerk van binnen, en steeds vaker de sociëteit.

En waarom was Mak senior blind voor zijn eigen racisme, dat hij als onmisbaar schakeltje in de heersende ‘orde’ diende en op het laatst zelfs als kapitein van het KNIL militair verdedigde? Zijn zoon Geert zwijgt er over. Wel merkte hij op in De eeuw van mijn vader:

Veel later, toen hij zijn herinneringen opschreef, sprak mijn vader van een ‘schuldige tijdgebondenheid.’ Achteraf schaamde hij zich diep over deze periode. Ik maakte me, schreef hij, enkel druk over de handhaving van het sabbatsgebod. De andere negen geboden – ‘Gij zult niet stelen. Gij zult niet begeren. Gij zult uw naaste liefhebben als uzelve’ – leken niet te bestaan ten aanzien van de Indiërs  ‘Hebben wij – de kerkeraad en onze gemeenteleden – ons solidair verklaard met hen, die vochten voor vrijmaking van onze koloniale overheersing? Ik moet eerlijk bekennen: nee, geen sprake van.’ Bij excessen ergerde men zich, zeker, ‘maar voor de rest hadden we met de maatschappelijke structuur geen moeite.’ ‘Was er bij ons enige pijnlijke gedachte of ongerustheid, dat wij ondanks de zegeningen van ons bewind, in feite hun overheersers waren en vaak hun uitbuiters? In het minst niet!’ Vlak na de oorlog vonden bijna alle Nederlanders het nog vanzelfsprekend dat de oude posities zonder slag of stoot weer zouden worden ingenomen. ‘Zelf was ik ook zo naïef.’ Pas daarna zou hij wakker worden.

Nogmaals, het gaat mij niet om een veroordeling uit te spreken, want die is nutteloos. Wat opvalt aan Geert Mak's beschrijvingen is het ontbreken van motieven, een verklaring voor het feit dat zijn protagonisten permanent moeiteloos in twee werelden tegelijk konden leven, de één een christelijke, de ander een koloniale. Wanneer hij de opmerking van zijn vader woorden citeert: 'Zelf was ik ook zo naïef,' dan suggereert de zoon dat naïviteit de oorzaak en verklaring is van Catrinus Mak's gedrag, terwijl dit geen verklaring is maar slechts een beschrijving. Als schrijver kan men daarmee niet wegkomen, zeker niet wanneer  hij de houding van zijn vader ook nog eens doortrekt naar die van nagenoeg de hele Nederlandse bevolking. De stellige bewering dat 'Vlak na de oorlog bijna alle Nederlanders het nog vanzelfsprekend [vonden] dat de oude posities zonder slag of stoot weer zouden worden ingenomen,' roept onvermijdelijk de vraag op: waarom dachten na vijf jaar Duitse bezetting 'bijna alle Nederlanders' dat het 'vanzelfsprekend' was dat de koloniale repressie en uitbuiting 'zonder slag of stoot weer' kon worden hervat? Zij allen hadden kennelijk in dit opzicht niets geleerd van de bezettingsjaren. Waarom niet? Racisme? Domheid? Gezagsgetrouwheid? Opportunisme? Conformisme? Christendom? Mak omzeilt de vraag, en juist dit is kenmerkend voor de Makkiaanse geschiedschrijving. Als Mak serieus op zijn onderwerpen was ingegaan, zouden zijn boeken geen bestsellers zijn geworden. Juist door het vermijden van controversiële feiten en pijnlijke vragen is Geert Mak zo geliefd bij het mainstream-publiek. Dit feit is illustrerend voor de karakterloze mentaliteit die onder grote delen van de Nederlandse bevolking heerst. Hoe is dit opportunisme ontstaan? De grote historicus Johan Huizinga wees er in het essay De Nederlandse volksaard (1924) op dat de bevolking in Nederland ‘tot grondtrek’ heeft ‘dat het onheroïsch is.’ Hier kent men de grootsheid van het verzet niet, zoals opnieuw tijdens de Tweede Wereldoorlog bleek en vandaag de dag weer blijkt. Huizinga:

Hoe kan het anders? Een staat, opgebouwd uit welvarende burgerijen van matig grote steden en uit tamelijk tevreden boerengemeenten, is geen kweekbodem voor hetgeen men het heroïsche noemt.

Men collaboreert liever met de macht en dit verklaart ook het feit dat uit het zogenaamd ‘tolerante’ Nederland procentueel tweemaal zoveel joodse burgers werd gedeporteerd als uit België en driemaal zoveel als uit Frankrijk. Huizinga:

De eenheid van het Nederlandse volk is bovenal gelegen in zijn burgerlijk karakter… Uit een burgerlijke sfeer sproten onze weinig militaire geest, de overwegende handelsgeest… Hypocrisie en farizeïsme belagen hier individu en gemeenschap! […] het valt niet te ontkennen, dat de Nederlander, alweer in zekere burgerlijke gemoedelijkheid, een lichte graad van knoeierij of bevoorrechting van vriendjes zonder protest verdraagt.

Die houding is sindsdien alleen maar verergerd. Al in een zeer vroegtijdig stadium beschreef Huizinga de consumptiecultuur als volgt in zijn essaybundel 'Verspreide opstellen over de geschiedenis van Nederland':

De gemiddelde man met weinig tijd krijgt zijn noties aanhoudend en op velerlei wijzen aangepraat, en praat ze na. Indien men kon vergelijken, wat in het geestelijk leven van de enkele, in een minder ontwikkelde beschavingsperiode dan de onze, de rol is geweest van eigen nadenken, eigen keuze, eigen uitdrukking, dan is het zeer de vraag, of onze tijd met zijn veelzijdige en steeds overvloede belangstelling de prijs zou behalen. Het is niet, zoals de stormlopers tegen het intellect menen, de kennis, die schaadt, maar de intellectuele digestie, die hopeloos in de war is, alweer niet uitsluitend door de schuld van hen, die het geestelijk voedsel hebben op te dissen, maar ook door de omstandigheden die teweegbrengen, dat het te haastig en te heet verzwolgen wordt. De werkelijke belangstelling van het grote publiek is niet meer bij de werken des geestes, althans in veel mindere mate dan bij voorbeeld in de achttiende eeuw, toen het publiek veel kleiner, maar zijn gerichtheid veel intellectueler was. De ernst der massa's wordt tegenwoordig in toenemende mate besteed aan dingen, die een on-vooringenomen cultuurwetenschap slechts als lagere spelvormen (er zijn ook zeer hoge) zou kunnen kwalificeren. Er heerst in de huidige wereld een georganiseerd puerilisme van mateloze omvang... Het kan soms schijnen, alsof de hedendaagse mensheid geen hogere gemeenschappelijke cultuurfunctie meer kent, dan met blijde of toornige blik in de pas te lopen.

Had Geert Mak dit geschreven dan zouden zijn boeken en praatjes niet als zoete koek erin zijn gegaan. Hij zuivert zijn teksten van feiten en analyses die zijn publiek als beledigend kunnen ervaren. Dat publiek mag niet op zijn persoonlijke verantwoordelijkheid worden aangesproken, domweg omdat de massa 'geen hogere gemeenschappelijke cultuurfunctie meer kent, dan met blijde of toornige blik in de pas te lopen.' Wie Mak's werk leest weet onmiddellijk wat de Nederlander denkt en voelt, weet waar diens rancunes, ressentimenten en onlustgevoelens liggen. Mak functioneert als de graadmeter van de Nederlandse bevolking. En dus mag dat lezerspubliek niet weten waarom zijn ouders een racistische ‘orde’ tot op het laatst met woord en daad steunden. Zou Mak dit hebben onderzocht dan zou hij gedwongen zijn geweest om een antwoord te geven op de vraag waarom ook de rest van de Nederlandse bevolking een onderhuids racisme blijft koesteren, en zich nooit verantwoordelijk lijkt te voelen voor de loop van de geschiedenis. Daarin verschilt het werk van Mak als journalist van dat van een romanschrijver. Om zijn publiek te kunnen behagen moet de journalist de waarheid verzwijgen. Was Geert Mak een romanschrijver geweest dan had hij zichzelf de vraag dienen te stellen wat de reactie van zijn ouders zou zijn geweest wanneer zijzelf als koelies zouden worden behandeld. Zij zouden dit ongetwijfeld afschuwelijk hebben gevonden, als we tenminste afgaan op hun ervaringen onder Japanse heerschappij. Desondanks beschouwden ze het omgekeerde als doodnormaal. Waarom? Nog afgezien van de grove schendingen van de tien geboden die voor een verkondiger van God’s woord onverdraaglijk zouden moeten zijn, is de vraag waarom Mak senior en zijn vrouw dit de normale 'orde' op aarde beschouwden? Niet om een oordeel uit te spreken, maar om de raadselachtige werkelijkheid te kunnen doorgronden. Daarom is Mak's rechtvaardiging dat hij niet 'een potje' wil 'gaan preken,' en 'het oordeel' wil 'neerleggen bij de lezer' absolute nonsens. Niet alleen dat hij maar al te vaak aan het 'preken' is, maar belangrijker nog: wanneer hij bewust feiten verzwijgt, dan manipuleert hij wel degelijk 'het oordeel' van 'de lezer,' zoals ik probeer aan te tonen. De enige conclusie die ik kan trekken is dat voor zijn ouders het leven van een koelie aanzienlijk minder waard was dan dat van een blanke dominee of planter. Die houding heet in zowel de volksmond als in de wetenschappelijke lectuur eenvoudigweg: racisme. Waarom stelde dominee Catrinus Mak het systeem van overheersers en uitbuiters destijds niet ter discussie? Omdat zijn vader het antwoord schuldig blijft, moet de bestseller-auteur zelf met een verklaring komen. Nadat Mak eerst heeft opgemerkt dat 

Ik geen enkele aanwijzing [heb] gevonden dat mijn ouders tijdens hun Indische jaren helder omlijnde racistische denkbeelden koesterden, hoewel mij moeder wel trekjes in die richting toonde

schreef hij dat

Er iets anders aan de hand [was], iets wat gecompliceerder was dan enkel rassendiscriminatie en misplaatste blanke superioriteitsgevoelens.


Later meer over dit laatste.


Geert Mak: 'Ik ging het oordeel neerleggen bij de lezer.' 



CNN Journalist ‘Governments Pay Us

 To

 Fake Stories’, Shocking Exposé

Posted by  Cyrus Khoroushi   in       1 day ago     0 Comments  


 281  42.1K 


According to Amber Lyon, a three-time Emmy award winning journalist, CNN is routinely paid by the US government and foreign governments to selectively report on certain events. Furthermore, the Obama administration pay CNN for editorial control over some of their content.
Redflagnews.com report:
Back in March 2011, CNN sent a four person team to Bahrain to cover the Arab Spring. Once there, the crew was the subject of extreme intimidation amongst other things, but they were able to record some fantastic footage. As Glenn Greenwald of the UK’s Guardian writes in his blockbuster article from September 4th 2012:


'In the segment, Lyon interviewed activists as they explicitly described their torture at the hands of government forces, while family members recounted their relatives’ abrupt disappearances. She spoke with government officials justifying the imprisonment of activists. And the segment featured harrowing video footage of regime forces shooting unarmed demonstrators, along with the mass arrests of peaceful protesters. In sum, the early 2011 CNN segment on Bahrain presented one of the starkest reports to date of the brutal repression embraced by the US-backed regime. - See more at: http://yournewswire.com/cnn-journalist-governments-pay-us-to-fake-stories-shocking-expose/#sthash.MhZC5GzE.dpuf

 Having just returned from Bahrain, Lyon says she 'saw first-hand that these regime claims were lies, and I couldn’t believe CNN was making me put what I knew to be government lies into my reporting.'
Here is a segment of the Bahrain report that Amber Lyon and her team put together. CNNi refused to allow it to air because the Bahrain Government had paid them not to show it.


When Amber Lyon recognized the extent of the reasoning, she challenged CNN. CNN told her to be quiet, and began to view her as a risk. She knew, and found out, too much.


Amber is now trying to tell the story, the real story, of what is going on behind the closed doors of US Media entities. Amber has created her own website, and additionally as noted in the Guardian Article she is trying to share the truth of the deceptions.
What Amber Lyon describes is exactly the reason why CNN never aired the Nick Robertson interview with Muhammed Al Zawahiri in Egypt.
Amber recently did a web interview with Alex Jones on InfoWars. Generally the TreeHouse does not appreciate Alex Jones. He is wound up tighter than piano wire, and unfortunately much of his truth is diminished because of the hype he places upon it.
Alex Jones is easy to disregard as a “conspiracy theorist”, not because of what he says, but because of how he says it. Everything is desperate and dangerous with him.
That said, the words and explanations of Ms. Lyon in the discussion/interview are poignant and vastly informative. So I share the video with you so you can hear from Amber herself exactly what is being described and articulated.



 https://www.youtube.com/watch?v=eGDVzJNMKs8
It is critical to listen to what she says, not just about Bahrain but also about what the Obama administration is specifically doing.
- See more at: http://yournewswire.com/cnn-journalist-governments-pay-us-to-fake-stories-shocking-expose/#sthash.ib9TymOn.dpuf



Geen opmerkingen:

Peter Flik en Chuck Berry-Promised Land

mijn unieke collega Peter Flik, die de vrijzinnig protestantse radio omroep de VPRO maakte is niet meer. ik koester duizenden herinneringen ...