woensdag 8 maart 2017

Bas Heijne's Propaganda 2


Omdat Bas Heijne bij het gebruik van zijn bronnen geen intellectuele terughoudendheid betracht en zich als opiniemaker laat gebruiken door beweringen van inlichtingendiensten blindelings over te nemen,  is de vraag gerechtvaardigd waarom hij als mainstream-opiniemaker de P.C. Hooftprijs 2017 ontvangt. Uit angst de nauwe grenzen van de officiële consensus te overschrijden gaat bij hem bovendien precies datgene op wat de auteur Frans Kellendonk tijdens een lezing in 1986 bekritiseerde, namelijk dat ‘[h]et realisme een weerspiegeling van de werkelijkheid [veinst] te zijn, maar’ dat ‘stiekem het afbeelden precies andersom [gaat]: aan de werkelijkheid wordt door het realisme een beeld opgedrongen.’ In een directe confrontatie met de mainstream-pers wees Kellendonk er destijds op dat ‘het realisme in de meest alledaagse vorm van literatuur die we kennen,’ te weten ‘de journalistiek,’ absoluut ‘oppermachtig heerst.’ De commerciële journalistiek ‘geeft zich zonder voorbehoud uit voor naakte werkelijkheid,’ terwijl in de praktijk ‘[niets zo levend’ is ‘of deze geestdodende vervreemdingsmachine weet het onverwijld op maat te snijden.’ En juist dit laatste feit bewondert de jury van de P.C. Hooftprijs in het werk van Heijne, zo valt op te maken uit het juryrapport waarin wordt gesteld dat de NRC-columnist ‘schrijft als een denker én denkt als een lezer.’ Een opiniemaker die ‘denkt als een lezer' is natuurlijk niet authentiek, maar houdt rekening met de smaak en sentimenten van het publiek dat hij wil behagen. Kellendonk had ook in dit opzicht volledig gelijk toen hij opmerkte dat ‘[uit] het debat met jezelf poëzie ontstaat,’ en ‘[u]it het debat met anderen, retoriek.’ Het is daarom  ook niet vreemd dat Heijne blijft hameren op de noodzaak van een ‘publiek debat,’ waarvan — paradoxaal genoeg — de ‘toon en argumenten’ moeten worden aangedragen door de 

fatsoenlijke politiek, de mensen die — laat ik zeggen — echt iets willen, en ook een verwezenlijkt idee hebben van wat Nederland moet zijn, dat die een toon en argumenten aandragen die — laten we zeggen — uitvoerbaar zijn, redelijk en begrijpelijk, en niet alleen maar een emotie bedienen,

aldus ‘één van de belangrijkste nadenkers,’ in Nederland, zoals Bas in De Wereld Draait Door van woensdag 1 februari 2017 werd aangekondigd. Hij was als gast in dit populistische amusementsprogramma uitgenodigd om er zijn pas verschenen ‘pleidooi voor een publiek debat,’ zoals hij zijn boekje Staat van Nederland (2017) betitelde, aan het grote publiek te verkopen. Maar van een waar ‘publiek debat’ kan geen sprake zijn wanneer de ‘toon en argumenten’ door de politici worden aangedragen, vooral omdat juist zij een belangrijk onderdeel van het probleem zijn. Dit beseft iedereen, behalve Bas Heijne, de redactie van De Wereld Draait Door, én een niet gering deel van de Nederlandse journalisten die als lakeien achter de volksvertegenwoordigers blijft aanrennen, in de verwachting dat zij op die wijze meer aanzien zullen verwerven. Het gevolg hiervan is voor de hand liggend: een verdere corrumpering van de ‘vrije pers.’ Tot welke absurditeiten dit kan leiden beschreef ik woensdag 26 november 2014 op mijn weblog als volgt:

In de Volkskrant van 1 mei 2003 liet de journalist Ferry Biedermann vanuit Bagdad weten:

Gevoel van bevrijding domineert in Irak... En de meeste mensen zijn blij: Saddam en zijn kliek zijn weg en langzaam kunnen ze ophouden bang voor hem te zijn. Ze zijn blij dat ze misschien een nieuwe kans krijgen hun land op te bouwen en dat hun isolement is opgeheven. Ze zijn blij dat ze hun religie weer vrij kunnen beoefenen, zoals de shiieten die vorige week massaal naar Karbala kwamen. En ze zijn blij dat ze als etnische groep niet meer worden bedreigd, zoals de Koerden in het noorden.

Hoewel deze propaganda werd geschreven vanuit de Iraakse hoofdstad, suggereerde Biedermann dat het voor héél Irak opging, aangezien dit beeld naadloos aansloot bij wat de Volkskrant-hoofdredactie drie weken eerder al had beweerd: namelijk dat er overal 'jubelende mensen in de straten van Bagdad,' stonden, waardoor 'Bush en Blair' zich 'nu gesterkt [kunnen voelen],' in de juistheid van wat in werkelijkheid een agressieoorlog was, dus een oorlog waarover de hoofdaanklager bij het Neurenberg Proces tegen de nazi-top, de Amerikaan Robert H. Jackson, had verklaard: 

To initiate a war of aggression, therefore, is not only an international crime; it is the supreme international crime differing only from other war crimes in that it contains within itself the accumulated evil of the whole,

en dat:

If certain acts and violations of treaties are crimes, they are crimes whether the United States does them or whether Germany does them. We are not prepared to lay down a rule of criminal conduct against others which we would not be willing to have invoked against us.


Maar dit wisten de Nederlandse mainstream-journalisten kennelijk niet, en ook al zou één van hen dit hebben geweten dan nog geldt voor hen dat het recht ondergeschikt moet blijven aan de politiek, want, zoals meer dan één van mijn Nederlandse collega’s mij wisten te vertellen: ‘De rechter mag niet op de stoel van de politicus gaan zitten,’ kortom, de politicus is boven het recht verheven, en de kern van de democratische rechtstaat, de  trias politica, is een wassen neus. Dat daardoor het democratische westen niet zou verschillen van de eerste de beste dictatuur was het journaille  niet aan het verstand te brengen. Dankzij de 'Amerikanen en Britten' was Irak 'bevrijd,' de democratie kon beginnen. Er waren weliswaar enkele 'incidenten' geweest, zoals Biedermann het begin van de bloedige burgeroorlog noemde, maar die hadden niet geleid 'tot blijvende vijandigheid onder de bevolking,’ zo schreef Biedermann vanuit zijn hotelkamer in Bagdad. Met grote zekerheid wist hij de Volkskrant-lezer te vertellen dat alles pais en vree was onder de meer dan zeven miljoen inwoners van Bagdad, plus de ongeveer 29 miljoen andere Iraki’s, van wie naar schatting 60 procent shiieten was en 30 procent soennieten. Bovendien was ‘er veel werk te doen op het gebied van de wederopbouw en op het gebied van openbaar bestuur na jaren van dictatuur, verval en oorlog,' aldus de journalist die zich tegenwoordig tevens ‘analyst’ noemt van ‘Europe and the Middle East.’ Geheel volgens de officiële consensus in de westerse journalistiek en politiek verzweeg Biedermann wel dat Irak onder de Baath-partij decennialang de beste gezondheidszorg, volkshuisvesting, en onderwijs had gekend van de hele Arabische wereld, en dat de 'wederopbouw' noodzakelijk was als gevolg van de al dertien jaar durende boycot en de vernietiging van de infrastructuur door de voortdurende westerse bombardementen, die niet het Saddam-regime troffen, maar de bevolking. Daardoor kwamen volgens de Verenigde Naties meer dan een half miljoen Iraakse kinderen onder de vijf jaar om het leven, maar dat was volgens de toenmalige Amerikaanse ambassadeur bij de VN, Madeleine Albright, ‘de prijs waard’ geweest voor het verwezenlijken van de Amerikaanse buitenlandse politiek, een opvatting die president Clinton deelde, gezien het feit dat hij naderhand Albright tot de eerste vrouwelijke minister van Buitenlandse Zaken benoemde. Maar al deze relevante informatie paste niet in de media-propaganda. Wat daar wel naadloos in paste was de mening in Biedermann’s ‘reportage' dat ‘[d]e meeste Irakezen,' van de in totaal 36 miljoen, 

zelfs velen die oorspronkelijk tegen het Amerikaanse ingrijpen waren, vinden dat de VS, nu het eenmaal gebeurd is, een verantwoordelijkheid hebben om het land weer op de been te helpen.

Kortom, 'de meeste Irakezen' vonden dat de 'Amerikanen' moesten blijven tot het land een welvarende democratie zou zijn, een kopie van de VS waar meer dan 40 miljoen burgers te arm waren om toegang te hebben tot gezondheidszorg. Het zou voor een student in de journalistiek een leerzame opdracht zijn om alle Nederlandse propagandisten van die tijd te confronteren met hun beweringen van destijds, maar aangezien de journalistiek in de polder geen professioneel vak is, eerder een soort hobby, kent het land ook geen echte media-kritiek zoals die in grote cultuurlanden bestaat. Ik zou bijvoorbeeld Biedermann vragen waarom hij in zijn reportage van 1 mei 2003 eerst beweerde dat de 'er veel wantrouwen [is] over de Amerikaanse bedoelingen op de langere termijn,' om daarna met evenveel stelligheid te beweren dat 'zelfs velen die oorspronkelijk tegen het Amerikaanse ingrijpen waren,' verwachten dat de VS ‘het land' zouden opbouwen. Tussen die twee zit immers een overduidelijke discrepantie. Bovendien is het voor jonge journalisten belangrijk te weten waarom de 'vrije pers' zo geïndoctrineerd bleek te zijn dat zij daadwerkelijk geloofde in de beweringen van de macht die zo fundamenteel afweken van de werkelijkheid, zoals ondermeer ik die  uitgebreid heb beschreven, nog voordat de inval begon. 


Een groot deel van de essentiële, voor iedere journalist beschikbare, informatie drong niet door in het werk van de mainstream-journalistiek. Feiten die de officiële versie weerspraken werden bewust gecensureerd door de 'vrije pers' zelf, zo weet ik uit ervaring Mijn collega’s wisten precies wat wel en niet zou worden getolereerd door de macht. Dit feit is van vitaal belang voor elke burger om te begrijpen wat er daadwerkelijk gebeurt. Nu de mensheid aan de vooravond staat van wereldwijde gewapende conflicten die door de NAVO, onder druk van Washington en Wall Street, direct of indirect zullen worden uitgelokt, moet duidelijk zijn dat de westerse commerciële media collaboreren met de economische, financiële en politieke elite. Het is in dit verband van belang te weten dat de Amerikaanse geleerden Edward Herman en Noam Chomsky na een lang en uitgebreid onderzoek in hun studie Manufacturing Consent. The Political Economy of the Mass Media (1988) concludeerden dat:

[i]n contrast to the standard conception of the media as cantankerous (kritisch. svh), obstinate, and ubiquitous in their search for truth and their independence of authority, we have spelled out and applied a propaganda model that indeed sees the media as serving a 'societal purpose,' but not that of enabling the public to assert meaningful control over the political process by providing them with the information needed for the intelligent discharge of political responsibilities. On the contrary, a propaganda model suggests that the 'societal purpose' of the media is to inculcate and defend the economic, social, and political agenda of privileged groups that dominate the domestic society and the state. The media serve this purpose in many ways: through selection of topics, distribution of concerns, framing of issues, filtering of information, emphasis and tone, and by keeping debate within the bounds of acceptable premises.

Gezien het feit dat Bas Heijne en zijn eveneens slecht geïnformeerde Nederlandse collega’s in hun anti-Rusland hetze nog steeds blind afgaan op de informatie van westerse geheime diensten, met voorop de CIA, zou de lezer er goed aan doen het boek te lezen Pay Any Price. Greed, Power, and Endless War (2014) van James Risen, de voormalige onderzoeksjournalist van The New York Times. Om een indruk te krijgen van het kwaliteitsniveau van dit boek citeer ik eerst de Amerikaanse auteur Norman Solomon, 'co-founder of RootsAction.org and founding director of the Institute for Public Accuracy.’ In een recensie schreef hij:

No single review or interview can do justice to 'Pay Any Price: Greed, Power, and Endless War' — the new book by James Risen that is the antithesis of what routinely passes for journalism about the 'war on terror.' Instead of evasive tunnel vision, the book offers big-picture acuity (scherpzinnigheid. svh): focusing on realities that are pervasive and vastly destructive.

Published this week,'Pay Any Price' throws down an urgent gauntlet. We should pick it up. After 13 years of militarized zealotry and fear-mongering in the name of fighting terrorism, the book—subtitled 'Greed, Power, and Endless War' — zeros in on immense horrors being perpetrated in the name of national security.

As an investigative reporter for the New York Times, Risen has been battling dominant power structures for a long time. His new book is an instant landmark in the best of post-9/11 journalism. It’s also a wise response to repressive moves against him by the Bush and Obama administrations.

For more than six years — under threat of jail — Risen has refused to comply with subpoenas demanding that he identify sources for his reporting on a stupid and dangerous CIA operation. (For details, see 'The Government War Against Reporter James Risen,' which I co-wrote with Marcy Wheeler for The Nation.)

A brief afterword in his new book summarizes Risen’s struggles with the Bush and Obama Justice Departments. He also provides a blunt account of his long-running conflicts with the Times hierarchy, which delayed some of his reporting for years — or spiked it outright — under intense White House pressure.

Self-censorship and internalization of official worldviews continue to plague the Washington press corps. In sharp contrast, Risen’s stubborn independence enables 'Pay Any Price' to combine rigorous reporting with rare candor.

Here are a few quotes from the book:

 'Obama performed a neat political trick: he took the national security state that had grown to such enormous size under Bush and made it his own. In the process, Obama normalized the post-9/11 measures that Bush had implemented on a haphazard, emergency basis. Obama’s great achievement -- or great sin -- was to make the national security state permanent.'

'In fact, as trillions of dollars have poured into the nation’s new homeland security-industrial complex, the corporate leaders at its vanguard can rightly be considered the true winners of the war on terror.'

'There is an entire class of wealthy company owners, corporate executives, and investors who have gotten rich by enabling the American government to turn to the dark side. But they have done so quietly… The new quiet oligarchs just keep making money… They are the beneficiaries of one of the largest transfers of wealth from public to private hands in American history.'

'The United States is now relearning an ancient lesson, dating back to the Roman Empire. Brutalizing an enemy only serves to brutalize the army ordered to do it. Torture corrodes the mind of the torturer.'

'Of all the abuses America has suffered at the hands of the government in its endless war on terror, possibly the worst has been the war on truth. On the one hand, the executive branch has vastly expanded what it wants to know: something of a vast gathering of previously private truths. On the other hand, it has ruined lives to stop the public from gaining any insight into its dark arts, waging a war on truth. It all began at the NSA.'

Fittingly, the book closes with a powerful chapter about the government’s extreme actions against whistleblowers. After all, whistleblowing and independent journalism are dire threats to the secrecy and deception that fuel the 'war on terror.'

James Risen berichtte lange tijd voor The New York Times over de Amerikaanse inlichtingendiensten. Ook zijn in 2006 verschenen boek State of War geeft een vernietigend portret van de CIA. De recensent van de onafhankelijke website salon.com  attendeerde erop dat: 

In his disturbing new book, Times reporter James Risen reveals how George Tenet's gutless surrender to war-obsessed Donald Rumsfeld led to the total breakdown of U.S. intelligence… In sketching the recent history of the American intelligence apparatus, Risen serves up scooplet after astonishing scooplet of our spy agencies' mistakes and misdeeds…

Most of Risen's bombshell disclosures have to do with that agency, including new details on the CIA's interrogation practices and its stable of secret prisons. In addition, we learn that in the months before the United States invaded Iraq, the CIA obtained and then ignored specific intelligence pointing to the absence of weapons of mass destruction under Saddam Hussein, and that, as the famous Downing Street memo noted, the CIA was essentially fixing data around what it knew to be an inevitable war. In what may be the book's most sensational claim, Risen writes that as part of a bizarre, almost unbelievably ill-conceived attempt to disrupt the Iranian nuclear program, the agency recently provided the Iranian government with highly sensitive technical designs for making part of a nuclear bomb -- and then lost track of what the Iranians did with the blueprints.

Risen onthulde ook dat het bespioneren van Amerikaanse burgers al vóór de aanslagen van 11 september 2001 begon. De kritische Amerikaanse website Truthout berichtte in 2006: 

The National Security Agency advised President Bush in early 2001 that it had been eavesdropping on Americans during the course of its work monitoring suspected terrorists and foreigners believed to have ties to terrorist groups, according to a declassified document. The NSA's vast data-mining activities began shortly after Bush was sworn in as president and the document contradicts his assertion that the 9/11 attacks prompted him to take the unprecedented step of signing a secret executive order authorizing the NSA to monitor a select number of American citizens thought to have ties to terrorist groups.

In zijn Pay Any Price zet James Risen uiteen hoe de leiding van The New York Times, na onder druk te zijn gezet door het Witte Huis, zijn onthullingen tot twee maal toe weigerde te publiceren. Hetzelfde gold voor zijn onthullingen voorafgaand aan de agressieoorlog tegen Irak in 2003:

Before the invasion of Iraq, my stories that revealed that CIA analysts had doubts about the prewar intelligence on Iraq were held, cut, and buried deep inside the Times, even as stories by other reporters loudly proclaiming the purported existence of Iraqi weapons of mass destruction were garnering banner headlines on page one. I decided I wasn't going to let that happen again.

Uiteindelijk besloot Risen een boek te schrijven met daarin de door zijn krant gecensureerde werkelijkheid:

After my manuscript was complete in the late summer of 2005, I told the editors at the Times that I was planning to include both the NSA story and the story about the CIA's botched Iran program in my book. 

They were furious. For several weeks, the editors refused to reconsider running the NSA story, which, of the two stories, was freshest in their minds and which became the focus of our tense internal negotiations.

Deze informatie is vooral zo belangrijk omdat bijvoorbeeld de VPRO-televisiejournalist Chris Kijne zijn publiek probeert wijs te maken dat The New York Times 'de beste krant van de wereld' is. Al zou dit waar zijn dan nog is Kijne niet in staat dit aan de werkelijkheid te toetsen, aangezien hij daarvoor geen contacten bezit, en al helemaal niet weet wat volgens de leiding van de krant wel en niet gepubliceerd mag worden. Toch is de ‘Times’ normgevend voor de westerse pers, het bepaalt de consensus in het Westen met betrekking tot wat waar en niet waar is; de krant is maatgevend voor waar de grenzen liggen van de officiële versie van de werkelijkheid. Zo papegaaide in 2007 de opiniemaker Paul Brill in de Volkskrant dat 'een Iraans kernwapen… dit jaar al in het vizier [kan] komen.' En waarom? Wel, omdat 'Benjamin Netanyahu' dit de zionistische lobby bij The New York Times had laten weten. Wanneer Arie Elshout, oud VS-correspondent van de Volkskrant beweert dat 'feit en commentaar nergens zo tastbaar [zijn] gescheiden als bij The New York Times,' dan blijkt ook hij niet te weten wat er achter de schermen gebeurt. Zo is bekend dat

On May 26, 2004, a week after the U.S. government apparently severed ties with Ahmed Chalabi, a Times editorial acknowledged that some of that newspaper's coverage in the run-up to the war had relied too heavily on Chalabi and other Iraqi exiles bent on regime change. It also regretted that 'information that was controversial allowed to stand unchallenged.' While the editorial rejected 'blame on individual reporters,' others noted that ten of the twelve flawed stories discussed had been written or co-written by Miller. http://nytimes.com/critique  

Nadat het Irak-bedrog van de New York Times' journaliste Judith Miller door de feiten was achterhaald, en niet langer meer kon worden verzwegen, stapte zij moeiteloos over naar Fox News Channel van Rupert Murdoch, met andere woorden: van 'de beste krant van de wereld' naar het 'slechtste televisienetwerk ter wereld.' De kritische Amerikaanse auteur James Moore schreef op salon.com van 27 mei 2004 dan ook:

When the full history of the Iraq war is written, one of its most scandalous chapters will be about how American journalists, in particular those at the New York Times, so easily allowed themselves to be manipulated by both dubious sources and untrustworthy White House officials into running stories that misled the nation about Saddam Hussein's weapons of mass destruction. The Times finally acknowledged its grave errors in an extraordinary and lengthy editors note published Wednesday. The editors wrote:

'We have found... instances of coverage that was not as rigorous as it should have been... In some cases, the information that was controversial then, and seems questionable now, was insufficiently qualified or allowed to stand unchallenged. Looking back, we wish we had been more aggressive in re-examining the claims as new evidence emerged -- or failed to emerge... We consider the story of Iraq's weapons, and of the pattern of misinformation, to be unfinished business. And we fully intend to continue aggressive reporting aimed at setting the record straight.'

Het is goed dit alles te onthouden, want ondanks deze journalistieke corruptie beweerde Arie Elshout op 8 november 2010 in dVolkskrant dat er sprake was van een 'Nieuw front naast politiek in de VS: de journalistiek.' Dat de journalistiek in de kapitalistische VS al een eeuw lang door de politieke en financiële macht gebruikt werd als spreekbuis voor haar eigen belangen was hem volledig ontgaan. Hij geloofde blind in wat hem op de mouw werd gespeld, terwijl toch algemeen bekend is dat 'freedom of the press is guaranteed only to those who own one,’ zoals de befaamde Amerikaanse journalist/auteur A. J. Liebling in The New Yorker van 14 mei 1960 opmerkte. Maar omdat Elshout zo diep in de eigen propaganda is gaan geloven, blijkt hij in staat te ontdekken hoe de ware machtsverhoudingen in de wereld zijn, en welke rol hij daarin speelt. Dus schreef hij zonder enige reserve: 

waar het debat in de VS nu over gaat: activistische versus neutrale journalistiek. In The New York Times zegt ethicus Bob Steele dat door activistische journalistiek het principe van de journalistieke onafhankelijkheid van binnenuit gaat ‘roesten.' 


De westerse mainstream-opiniemaker in de polder zal nooit begrijpen dat alle commerciële journalistiek per definitie ‘activistisch’ is; haar berichtgeving is er namelijk op gericht  de status-quo te handhaven, de gevestigde orde aan de macht te houden, het dociele publiek de gewenste richting op te sturen. De beroemde Amerikaanse opiniemaker en adviseur van diverse presidenten, Walter Lippmann, wees er al een eeuw geleden op dat 'The public must be put in its place,' zodat de beleidsbepalers 'live free of the trampling and the roar of a bewildered herd.’ Om te voorkomen dat die kudde op hol slaat, moeten de commerciële media ervoor zorgen dat het publiek de rol blijft spelen van 'interested spectators of action,' en niet die van deelnemers. Natuurlijk kan dit ook met harde hand worden afgedwongen, maar voor het establishment blijft het veel effectiever wanneer burgers de repressie internaliseren en als het ware vrijwillig hun dienende rol accepteren. Zolang de massamedia hierin slagen, is ervoor de elite niets aan de hand, maar wanneer de vanzelfsprekend lijkende orde wordt ervaren als een repressieve wanorde, dan spreken de opiniemakers ogenblikkelijk  van een ‘crisis van de democratie.’ Als uit een geconditioneerde reflex wijzen collega's een vijand aan, recentelijk zijn dit allereerst de ‘populisten’ met hun ‘activistisch’ taalgebruik, die een groot gevaar vormen voor de samenleving. Zo kan de aandacht worden verlegd en de positie van de onverzadigbare neoliberale parasieten nog enige tijd in de luwte blijven, totdat de storm is voorbij getrokken. Vandaar dat Bas Heijne in zijn pamflet Staat van Nederland het culturele en economische failliet van de platte consumptiemaatschappij probeert te reduceren tot een vormkwestie door te stellen: 

Het is tijd voor een nieuwe taal. Pas als die taal weer echt wil communiceren, in plaats van enkele ‘zenden,’ is publiek debat weer mogelijk,

over onderwerpen die niet ‘het publiek’ mag ‘aandragen,’ want dat gedraagt zich als een op hol geslagen ‘kudde’ die van niets weet, maar ‘fatsoenlijke’ politici, dus exclusief Wilders, Le Pen, Trump etcetera, 'een verwezenlijkt idee hebben van wat Nederland, moet zijn,’ of welk ander land dan ook. En deze orde-handhavende volksvertegenwoordigers, die met hun politiek van dereguleren en privatiseren de huidige impasse hebben versneld, dienen de ‘toon en argumenten’ aan te dragen ‘die — laten we zeggen — uitvoerbaar zijn, redelijk en begrijpelijk, en niet alleen maar een emotie bedienen,’ aldus de prominente ‘nadenker’ van De Wereld Draait Door. Nog even voor alle duidelijkheid: dit is volgens de Heijne cum suis beslist geen ‘activistische’ journalistiek, want die loopt aan de leiband van ‘de populisten,’ terwijl de ‘fatsoenlijke’ journalistiek geheel ‘neutraal’ is, zoals de NRC-redactie, inclusief Bas Heijne, op 20 maart 2003 haar lezers nog eens toonde. Op de dag dat de illegale Shock and Awe-terreur in Irak begon, verscheen in de ‘kwaliteitskrant’ een redactioneel commentaar, waarin onder andere de volgende oproep werd gedaan:

Nu de oorlog is begonnen, moeten president Bush en premier Blair worden gesteund. Die steun kan niet blijven steken in verbale vrijblijvendheid. Dat betekent dus politieke steun - en als het moet ook militaire.

Deze agressieve propaganda voor steun aan een westerse agressie-oorlog, die ‘the supreme international crime’ vertegenwoordigt, aangezien, zo werd in Neurenberg bepaald, ‘it contains within itself the accumulated evil of the whole’ maakt de westerse mainstream-media niet alleen buitengewoon onbetrouwbaar, maar vooral ook extreem gevaarlijk in een wereld die tot de tanden toe bewapend is. Op Tweede Kerstdag 2016 berichtte het goed geïnformeerde DefenseNews vanuit Washington dat: 

In just three short months, the US State Department has blown past its dollar total of foreign weapon sales cases for all of last year… Through Dec. 23, the State Department has ok’d 21 foreign sales cases, worth an estimated total of $45.2 billion dollars. For all of fiscal year 2016, DSCA cleared $33.6 billion. In other words, it took the State Department less than three months to clear roughly $12 billion more of foreign military sales cases than it did all of last year.

If those trends hold up, 2017 would be on pace to beat the $68.6 billion record in total foreign weapons sales, set in 2012… ‘No country will be able to touch the United States in the highest end of the market for at least another generation,’ Yoon said (Daniel Yoon, een analist van Avascent, een internationaal opererend bureau dat regeringen en wapenconcerns adviseert. svh)

Remy Nathan, vice president of international affairs with the Aerospace Industries Association, says the early 2017 numbers are a good sign, but says it is important to take a step back and look beyond the dollar figure.

‘It’s also important to the question on where were we unsuccessful in securing the sale? And also from a US government foreign policy and national security perceptive, have those record sales allowed us to advance all of our security cooperation priorities?’ Nathan said. ‘And if not, and I’m pretty sure the answer is no, we have to keep asking ourselves what’s next.’ […]

Doug Berenson, also of Avascent, agrees that the US needs to be aware of increasing competitiveness for foreign weapon sales.

‘The rest of the world is increasingly competitive. That includes more than just “the usual suspects” like Russia, France, Germany, and the U.K. Firms in South Korea, Israel, Singapore, Turkey, Brazil and other countries are increasingly active in various sectors of the global defense market,’ Berenson warned. ‘Over time, they will make their presence felt even more strongly.’

De oproep van de NRC in 2003 om deel te nemen aan de 'supreme' oorlogsmisdaad, waarvoor de nazi-top na 1945 ter dood werd veroordeeld, is vooral ook zo gevaarlijk omdat de redactie van de ‘kwaliteitskrant,’ in tegenstelling tot die van The New York Times, nooit haar excuses heeft aangeboden voor haar oorlogszuchtige houding. En dat terwijl de NRC-redactie en hoofdredactie in hun commentaar stelden dat zij ‘Aan de casus belli tegen Irak’ twijfelden, dus dat er geen legitieme basis bestond voor de gewelddadige inval in een soeverein land, met ander woorden: dat hier sprake was van een agressieoorlog. De enige rechtvaardiging die de NRC wist te verzinnen was destijds dat ‘Het Iraakse volk recht [heeft] op eerbiediging van de mensenrechten en moet kunnen profiteren van de rijkdommen van het land.’ Op deze wijze wist ook de NRC terreur te rechtvaardigen dat onder andere uitliep op Abu Ghraib, honderduizenden doden, en tenslotte de opkomst van ISIS. Het cynisme van de NRC-redactie is nauwelijks verhuld. Kort na de publicatie van het Rapport Davids op 12 januari 2010 zag de toenmalige NRC-hoofdredacteur Birgit Donker zich genoodzaakt te reageren op de volgende reactie:

In het ambtenarenblad PM (22 januari) lees ik onder de kop ‘Kabinet zette commissie Volkenrecht buitenspel’ dat uw krant in 2003 een kritische petitie over Irak zou hebben geweigerd. De petitie was ondertekend door volkenrecht-experts, onder wie Karel Wellens, de toenmalige voorzitter van de Commissie van Advies inzake Volkenrechtelijke Vraagstukken (CAVV). De petitie onderstreepte dat 'er geen volkenrechtelijke rechtvaardiging was te bedenken voor de inval in Irak.' In PM zegt Wellens: 'Wij boden onze tekst ter publicatie aan zowel NRC Handelsblad als de Volkskrant aan, maar geen van beide ging tot onze ergernis en verbazing over tot publicatie van de brief, die uiteindelijk wel werd afgedrukt in het Nederlands Juristenblad.'

Ik ben nieuwsgierig naar de reden(en) waarom uw krant de brief toen niet plaatste. En, voor de actualiteit, ook naar de vraag of dat met de kennis van nu wel gebeurd zou zijn (of misschien beter: of dat met de kennis van toen nu weer zo zou gaan).
Marten Hofstede
Leiden

Een echt antwoord op de vragen ontweek mevrouw Donker. De hoofdredactrice schreef wel:

Zou de krant ‘met de kennis van nu’ die brief nu wel afdrukken? Misschien. U vindt hem nu, met andere relevante stukken, in elk geval online. De bezwaren blijven wel gelden. Maar een kort bericht dat Nederlandse volkenrecht-experts het standpunt van hun Britse collega’s steunden hadden we destijds wel moeten plaatsen…'

Met andere woorden: terwijl de NRC wel opriep om een ultieme oorlogsmisdaad zelfs militair’ te steunen, weigerde de krant een ‘petitie’ van ‘Nederlandse volkenrecht-experts' te publiceren, die ‘onderstreepte’ dat 'er geen volkenrechtelijke rechtvaardiging was te bedenken voor de inval in Irak,’ terwijl die ‘petitie’ wel degelijk ‘relevante’ informatie bevatte, zoals is op te maken uit mevrouw Donker’s eigen reactie. Hoewel zij expliciet stelt dat ‘een kort bericht dat Nederlandse volkenrecht-experts het standpunt van hun Britse collega’s steunden we destijds wel [hadden] moeten plaatsen,’ geeft zij geen antwoord op de vraag waarom dit in 2003 niet is gebeurd. Toch is het antwoord vrij simpel: net als alle andere mainstream-media in NAVO-land Nederland gebiedt de consensus dat zowel de politieke elite als de ‘politiek-literaire elite’ de macht in Washington en op Wall Street dient te gehoorzamen. Doet men dit niet, dan stigmatiseert men zichzelf en volgt onherroepelijk marginalisering. Dat weet iedere journalist, zelfs de meest onnozele, en juist daarom moet de schijn van democratie overeind worden gehouden. Natuurlijk wist de NRC in 2003 dat de Shock and Awe-inval in Irak in strijd was met het internationaal recht, de toenmalige hoofdredacteur Folkert Jensma is nota bene een jurist. Juist daarom werd de ‘petitie’ niet geplaatst; Jensma en zijn redactie begrepen maar al te goed de consequenties ervan. Hadden ze die ‘petitie’ wel geplaatst dan had de NRC nooit de oproep hebben kunnen doen om deel te nemen aan een ‘inval,’ waarvan de lezers zouden weten dat er geen ‘volkenrechtelijke rechtvaardiging’ voor ‘te bedenken’ was. De NRC kiest voor collaboratie met de macht en zet daarmee zowel het recht als de democratie buiten spel. De inzet van de agressieoorlog onder aanvoering van  de VS was niet de vernietiging van de niet-bestaande massavernietigingswapens, maar de greep op de Iraakse oliebronnen, zoals naderhand nog eens werd bevestigd door de ‘charman of the Federal Reserve’ Alan Greenspan in zijn memoires The Age of Turbulence: Adventures in a New World (2007) werd toegegeven, toen hij erop wees ‘that it is politically inconvenient to acknowledge what everyone knows: the Iraq war is largely about oil.’ Greenspan adviseerde president Bush junior zelfs dat ‘taking Saddam Hussein out was essential’ om de olievoorraden te kunnen beheersen. De met zekere regelmaat door de polderpers opgevoerde Thomas Friedman, de bekendste commentator van The New York Times, schreef zestien jaar eerder al, op 7 juli 1991, in The New York Times dat 

Sooner or later, Mr. Bush argued, sanctions would force Mr. Hussein's generals to bring him down, and then Washington would have the best of all worlds: an iron-fisted Iraqi junta without Saddam Hussein.

Acht jaar later spelde dezelfde ‘Imperial Messenger' de neoliberale politiek nog eens uit voor de ideologisch gehersenspoelde lezer die nog steeds niet de Amerikaanse geopolitiek begreep, toen hij in zijn krant in ‘A Manifesto for the Fast World’ uiteenzette:

The hidden hand of the market will never work without a hidden fist. McDonald's cannot flourish without McDonnell Douglas, the designer of the F-15. And the hidden fist that keeps the world safe for Silicon Valley's technologies to flourish is called the US Army, Air Force, Navy and Marine Corps.

Maar zoveel realisme kan onze polderpers niet verwerken, want nog steeds meent een opiniemaker als Geert Mak dat de VS ‘decennialang als ordebewaker en politieagent’ functioneerde, en blijft hij volhouden dat 'de Amerikanen hele optimistische mensen [zijn] vergeleken met ons fatalistische Europeanen,' waardoor de VS ‘er over een halve eeuw beter voor[staat] dan Europa,’ hetgeen hij als pleitbezorger van het neoliberale bolwerk Brussel van eminent belang vindt, omdat ‘als je invloed en macht wilt hebben, moet  je groots zijn. Dat is iets wat we in Europa van ze kunnen leren.’ Op zijn beurt spreekt opiniemaker Bas Heijne — die door de polderpers tot ‘de beste in zijn vak’ wordt gerekend — van het ‘in alle opzichten superieure Amerika,’ en verzekert hij zijn publiek dat het ‘wereldbeeld van Obama’ op ‘de idealen van de Verlichting’ is ‘gebaseerd.’ Ondertussen kan de UVA-docent geschiedenis van de internationale betrekkingen, dr. Ruud van Dijk, onweersproken in de Volkskrant verkondigen dat 'Washington nog altijd [streeft] naar een wereld waarin individuele vrijheden — fundamentele rechten van de mens — de norm zijn,' zoals kennelijk de chaos demonstreert die de Amerikaanse oorlogsmisdaden in onder meer Afghanistan, Irak, Libië en Syrië hebben achtergelaten, om slechts enkele recente voorbeelden aan te halen.  

Ik benadruk dit alles omdat de NRC-redactie, met Heijne als tambour-maître, nu haar pijlen richt op ‘Poetin,’ de president van een nucleaire grootmacht. Niet alleen doet de krant enthousiast mee aan de stigmatisering en criminalisering van de Russische Federatie, maar zij maakt zich tevens schuldig aan wat in de Angelsaksische wereld ‘propaganda by omission’ of ‘conspiracy of silence’ wordt genoemd, het bewust verzwijgen van relevante informatie. Na een jarenlange campagne van ‘nepnieuws’ is de westerse massa momenteel voldoende gehersenspoeld om een gewapend conflict, net als in het geval van Irak, te accepteren. Alleen zal bij een oorlog tussen de VS en Rusland ons eigen continent de eerste klappen moeten opvangen en zal het massale geweld niet beperkt blijven tot vooral het Midden Oosten. Daarbij dient de lezer te weten wat het politieke ‘doel’ van de NAVO-leider is. Zomer 2015 waarschuwde Henry Kissinger, de Amerikaanse oud-minister van Buitenlandse Zaken en voormalige Nationale Veiligheidsadviseur, dat: 'Breaking Russia has become an objective [for US officials] the long-range purpose should be to integrate it.’ Het is ook niet vreemd dat de Nederlandse ‘vrije pers’ deze uiterst relevante informatie collectief heeft verzwegen, net zoals zij in 2003 collectief verzweeg dat de inzet van de Amerikaanse agressieoorlog allereerst de omvangrijke oliebronnen van Irak waren. 


De bredere context waarin de huidige anti-Rusland hetze door de Bas Heijne’s wordt gevoerd, blijft natuurlijk op den duur niet consequentieloos en vrijblijvend. Al twee jaar geleden, op woensdag 4 maart 2015, waarschuwde de kritische Britse commentator Seumas Milne in The Guardian dat:

this anti-Russian incitement is dangerous folly. There certainly has been military expansionism. But it has overwhelmingly come from NATO, not Moscow. For 20 years, despite the commitments at the end of the cold war, NATO has marched relentlessly eastwards, taking in first former east European Warsaw Pact states, then republics of the former Soviet Union itself. As the academic Richard Sakwa puts it in his book Frontline Ukraine, NATO now ‘exists to manage the risks created by its existence.’

Instead of creating a common European security system including Russia, the US-dominated alliance has expanded up to the Russian border — insisting that is merely the sovereign choice of the states concerned. It clearly isn’t. It’s also the product of an alliance system designed to entrench American ‘leadership’ on the European continent — laid out in Pentagon planning drawn up after the collapse of the Soviet Union to ‘prevent the re-emergence of a new rival.’

Russia has now challenged that, and the consequences have been played out in Ukraine for the past year: starting with the western-backed ousting of the elected government, through the installation of a Ukrainian nationalist regime, the Russian takeover of Crimea and Moscow-backed uprising in the Donbass. On the ground, it has meant thousands of dead, hundreds of thousands of refugees, indiscriminate shelling of civilian areas and the rise of Ukrainian fascist militias such as the Azov battalion, supported by Kiev and its western sponsors, now preparing to ‘defend’ Mariupol from its own people. For the bulk of the western media, that’s dismissed as Kremlin propaganda.

Russian covert military support for the rebels, on the other hand, is denounced as aggression and ‘hybrid warfare’ — by the same governments that have waged covert wars from Nicaragua to Syria, quite apart from outright aggressions and illegal campaigns in Kosovo, Libya and Iraq…

As the veteran Russian leftist Boris Kagarlitsky comments, most Russians want Putin to take a tougher stand ‘because of their experience of the past 25 years.’ […] Instead of escalating the war and fuelling nationalist extremism, western powers should be using their leverage to wind it down. If they don’t, the consequences could be disastrous – far beyond Ukraine.

Een dergelijke bedachtzame analyse zal de lezer niet aantreffen in het werk van de Nederlandse mainstream-opiniemakers. Zij wakkeren liever de angst aan tegen de Russen, omdat Vladimir Poetin een even groot gevaar zou zijn als de ‘Islamitische Staat,’ zoals de Britse minister van Defensie Michael Fallon beweerde. In het kleine Nederland, probeerde de Atlanticus Henk Hofland paniek te zaaien door in het ‘links-liberale’ weekblad De Groene Amsterdammer van 11 februari 2015 te beweren dat ‘President Poetin geen compromis [wil],’ en dat ‘het dus noodzaak [is] voor het Westen om grenzen aan de Russische expansie te stellen. We naderen het stadium waarin van Poetin alles te verwachten valt.’ Let wel, dit zijn de woorden van de toenmalige opper-opiniemaker die door sycofanten in 1999 werd uitgeroepen tot 'de beste journalist van de twintigste eeuw.’ Al met één been in het graf stelde de geboren zzp-er dat 'het niet meer dan redelijk [is] je af te vragen wat daarna op de agenda van Moskou staat.’ Deze Koude Oorlogsretoriek deed Hofland in de jaren vijftig en zestig uitgroeien tot een opiniemaker van formaat in het kleine kikkerland, bewondert door zelfs een jongere generatie journalisten, onder wie oud NRC verslaggever Frank Westermandie na de dood van H.J.A.Hofland in een hagiografisch stukje schreef dat zijn leermeester ‘Twee turven hoog,’ was ‘en toch zoveel autoriteit!’ bezat, met uitroepteken, waardoor hij bij de even kleine Frank zoveel ‘ontzag’ afdwong dat ‘ik hem domweg niet [durfde] aan te spreken.’ Om een indruk te krijgen van de kleinburgerlijke sfeer in ons polderland citeer ik nog een fragment uit het voorwoord van een e-book uitgave van Hofland’s Tegels Lichten, daterend uit 1972, waarin Westerman stelt dat Hofland geestelijk ver boven het dagelijks gewoel uitstak, want

Hofland orakelde niet zelf bij het standbeeld van het Lieverdje, hij nam niet deel aan het witte-fietsenplan of het uitdelen van rozijnen aan agenten op de Dam. Hij bleef te allen tijd een heer, maar op papier was hij tegelijk een voorvechter voor verandering — op niveau.

Maar ook deze voorstelling van zaken is een beschrijving van een journalist die niet begrepen heeft wat de jaren zestig waren, en er bij gebrek aan inzicht, een cliché van maakt. De banalisering van de werkelijkheid is een wijd verspreid probleem in de mainstream-journalistiek. Decennia geleden  merkte de auteur Milan Kundera op:

het is niet zo belangrijk dat in de verschillende organen van de media de verschillende politieke belangen tot uiting komen. Achter het uiterlijke verschil heerst een en dezelfde geest. Je hoeft de Amerikaanse en Europese opiniebladen maar door te kijken, van rechts zowel als links, van Time tot Der Spiegel: in al die bladen tref je dezelfde kijk op het leven aan, die zich in dezelfde volgorde waarin hun inhoudsopgave is opgebouwd weerspiegelt, in dezelfde rubrieken, dezelfde journalistieke aanpak, dezelfde woordkeus en stijl, in dezelfde artistieke voorkeuren en in dezelfde hiërarchie van wat ze belangrijk en onbeduidend achten. 
In dit virtuele wereldje verordonneert de journalist namens de macht wat de waarheid is, en vooral ook, wat niet. Kundera plaatst deze simplistische en propagandistische kijk op de werkelijkheid lijnrecht tegenover de complexiteit van de roman, met al haar subtiele gelaagdheden. Westerman’s waarheid is dat Hofland niet ‘orakelde,’ niet ‘deelnam,’ maar ‘te allen tijd een heer [bleef].’ Dat een jonge generatie destijds in de publieke ruimte het regentendom provoceerde om het gezag te dwingen zijn ware gezicht te tonen, en daarmee het demasqué van de macht veroorzaakte, wordt door Westerman gereduceerd tot ‘orakelen, witte fietsen en het uitdelen van krenten,’ overigens niet op ‘de Dam,’ maar op het Spui, niet door een ‘heer,’ maar door een jonge vrouw, namelijk Koosje Koster, de dochter van een Friese dominee die met haar actie de ‘kneuterigheid en de krenterigheid van de Nederlanders’ aan de kaak stelde, en hun aangeboren ‘ontzag’ voor ‘autoriteit,’ met en zonder uitroepteken. Koosje Koster was de zuster van Koos Koster, een geëngageerde journalist die in 1982 werd vermoord door soldaten van het leger van El Salvador, waarvan de officieren in de VS waren opgeleid in het moorden en martelen, terwijl Hofland te allen tijde de rol van ‘heer’ bleef spelen, en als verfent Atlanticus ‘op niveau’ propaganda bleef maken voor ‘Amerika’ dat in zijn ogen ‘kwantitatief en misschien ook wel kwalitatief een superieure cultuur’ was, én, niet te vergeten, ‘vredestichtend.’ Hoe ‘superieur’ en ‘vredestichtend’ blijkt ondermeer uit de praktijken van de Latijns-Amerikaanse doodseskaders en folteraars, die op de U.S. Army School of the Americas (SOA), gevestigd op de militaire basis Fort Benning in Georgia, door Amerikaanse instructeurs opgeleid werden en nog steeds worden in de fijne kneepjes van het moorden en martelen, om op die manier de belangen van de Amerikaanse elite ‘veilig te stellen.’ Ooit een analyse hierover gelezen in het uitgebreide werk van de ‘ontzag’ wekkende H.J.A. Hofland, de ‘twee turven hoge’ opiniemaker? Waarom zou hij deze relevante informatie al die decennia nooit in een bredere context hebben geplaatst? Welk ander belang dan dat van de macht verdedigde deze, volgens Frank Westerman, ‘voorvechter voor verandering’? Desondanks of misschien juist daarom durfde hij zijn collega Hofland ‘nooit’ om ‘een handtekening’ te 

vragen. Hoe zou ik dat moeten aanpakken — met een klop op de deur van zijn schrijfkamertje aan de Paleisstraat in Amsterdam, waar de beroemde sofa stond waarop hij zijn middagtukjes deed (power naps avant la lettre)?

In plaats daarvan zag ik mijn kans schoon toen ik in 1996 op reportage mocht naar New York. Uit eerbetoon en nieuwsgierigheid, niets dan dat, liep ik van het Empire State Building naar Hoflands tweede huis: het Chelsea Hotel. Rode baksteen. Merkwaardige balkonnetjes. Shabbyness. Maar ook: een tijdloze lobby met hout en glas, versleten vloerkleden, kraakverse exemplaren van The New York Times. Ik nam plaats in een van de zetels, opgaand in het filmdecor om me heen, en niet omdat Allen Ginsberg of Arthur Miller hier ooit zaten. Maar gewoon om me voor even Hofland te wanen.


In het virtuele wereldje van Frank Westerman zat H.J.A. Hofland niet op een stoel of op een fauteuil, maar op een 'zetel' in een 'filmdecor.' Van belang is hierbij te weten dat de 51-jaar oude Westerman behoort tot de eerste generatie die in een beeld-cultuur is opgegroeid, en voor hem het begrip 'filmdecor' méér werkelijkheid bezit dan de werkelijkheid zelf. Voor zijn leeftijdgenoten werd bijvoorbeeld 11 september 2001 als zo waarheidsgetrouw ervaren dat de televisiebeelden wel op een film leken. In deze omgekeerde wereld is het referentiekader om de werkelijkheid aan af te meten niet veel meer dan fictie, vandaar dat voor  Westerman iemand als Hofland op een 'zetel' zat, omringd door een 'filmdecor,' dat als 'Hoflands tweede huis' fungeerde, met -- geheel in de stijl van de glossy magazines — 'exemplaren van The New York Times' op salontafels, niet om te lezen, maar om 'kraakvers' te zijn. 'Kuifje in Amerika,’ die zich even 'Hofland' waande. Typerend daarbij is dat Frank Westerman zich niet identificeert met een groot Amerikaans dichter als Ginsberg of een groot Amerikaans toneelschrijver als Miller, die beiden genadeloos de ziel van de VS blootlegden, maar met een lichamelijk en geestelijk 'twee turven hoge' Hollandse 'heer,' die in de polder alom gezien werd als spreekbuis van de gevestigde orde, en voor wie Frank ook nog postuum een diep 'ontzag' koestert. Het is telkens weer verbijsterend om te ontdekken waar de mainstream-journalist in de polder zijn grenzen trekt. Verder dan de dijken reikt zijn visie niet, met als gevolg de erbarmelijk lage kwaliteit van de Nederlandse journalistiek, en haar schrijnend gebrek aan enig inzicht in geopolitieke machinaties. Hierover schaamt de zelfgenoegzame 'politiek-literaire elite' zich geenszins. De digitale uitgeverij Fosfor prees dan ook zonder enige schroom Westerman's voorwoord bij Tegels Lichten  met de kwalificatie 'prachtig,' terwijl toch de kleinburgerlijkheid ervan overduidelijk demonstreert hoe weinig kosmopolitisch de provinciaals denkende pers alhier is. In Nederland worden niet alleen journalisten 'beroemd,' maar ook de 'sofa' waarop zij 'middagtukjes' doen. Tot hoever gaat het 'ontzag' voor een collega voordat het lachwekkend wordt? Hoe krijgt een volwassen journalist/auteur als Westerman al die oubollige nonsens uit zijn tekstverwerker? Wat zegt dit over zijn journalistieke houding? Ik heb in de hoedanigheid van VPRO-journalist bedevaartsoorden als het Chelsea 'filmdecor' altijd angstvallig gemeden, omdat het voor een serieuze journalist/schrijver een kitsch-wereld vertegenwoordigt. 

Toen ik begin jaren tachtig Allen Ginsberg in de Mexicaanse stad Morelia tegen het lijf liep, heb ik hem meteen aangesproken, omdat ik geleerd had van zijn wijze van kijken. Mensen die ik respecteer of -- vooruit dan maar -- 'ontzag' voor heb, vraag ik niet om een 'handtekening,' maar spreek ik aan om ervaringen uit te wisselen, om te leren. Wat dat betreft blijft Westerman een typische Drent, gehandicapt door een onuitroeibaar 'ontzag' voor de hoge 'heren' uit de stad, die in zijn ogen 'zoveel autoriteit!’ uitstralen dat hij dit nog eens bekrachtigt met een uitroepteken. Dit 'ontzag' voor 'toch zoveel autoriteit!' leidt bij een journalist c.q. schrijver tot een gevaarlijke blindheid, want wat opvalt in Hoflands werk is de continuïteit van zijn pro-Atlantisch standpunt en de daaraan onlosmakelijk verbonden weerzin tegen de ‘Russen.’ Zo concludeerde Hofland in 1963 — tijdens het hoogtepunt van de Koude Oorlog, die eind 1962 bijna in een nucleair armageddon was geëindigd — in een propagandapamflet voor de Stichting Volk en Verdediging onder de titel ‘Waarom verdedigen wij ons?’ dat ‘Amerika kwantitatief en misschien ook wel kwalitatief een superieure cultuur is.’ Inmiddels is de naam van de Stichting Volk en Verdediging veranderd in de wat martialer klinkende Stichting Maatschappij en Krijgsmacht die ‘zich ten doel stelt om de verhouding tussen de krijgsmacht en de maatschappij te optimaliseren,’ aangezien nog steeds niet iedere burger volledig doordrongen is van het nut om met meedogenloos geweld de belangen van de westerse elite veilig te stellen. Vandaar de noodzaak van de collaboratie van een overtuigd Atlanticus als Henk Hofland. Ook in de polder moet de macht van het westers militair-industrieel complex voortdurend worden gelegitimeerd, dat wil zeggen: net zolang tot een Derde Wereldoorlog de propaganda voorgoed onnodig heeft gemaakt. Ondertussen heeft het neoliberaal kapitalistische bestel de chaos en ongelijkheid in de wereld alleen maar vergroot, en blijft het ‘verdedigen’ van de elitebelangen ontelbare miljarden aan belastinggeld verslinden, alleen al in de VS jaarlijks meer dan de helft van het federale budget dat het Congres kan toewijzen. De Zuid-Amerikaanse auteur, wijlen, Eduardo Galeano had gelijk, toen hij in zijn boek Ondersteboven (1998) vaststelde dat de

wereldeconomie nooit minder democratisch [is] geweest, nooit is de wereld zo schandalig onrechtvaardig geweest. In 1960 bezat twintig procent van de mensheid, het rijkste deel, dertig keer zoveel als de armste twintig procent. In 1990 was het verschil zestig keer zo groot. Sindsdien is de schaar alleen maar verder opengegaan: in 2000 was het opgelopen tot negentig keer. 

Op zijn beurt zette de directeur van van het United Nations Development Programme, James Gustave Speth, in 1997 uiteen dat

het aantal rijken in de wereld in de afgelopen halve eeuw was verdubbeld, maar dat het aantal armen was verdrievoudigd en dat zestienhonderd miljoen mensen het slechter hebben dan vijftien jaar eerder… in ieder land wordt het onrecht gereproduceerd dat de betrekkingen tussen de landen bepaalt en wordt de kloof tussen wie alles hebben en wie niets jaar na jaar steeds breder. Op het Amerikaanse continent weten wij dat heel goed. In het noorden, in de Verenigde Staten, beschikten de rijken een halve eeuw geleden over twintig procent van het nationaal inkomen. Nu is dat veertig procent.

Voor alle duidelijkheid, een ‘autoriteit!’ op dit gebied, Eduardo Galeano, constateerde dat de

macht, die onrecht uitoefent en ervan leeft, geweld [zweet] uit al haar poriën. In de hel van de krottenwijken loeren de zwarte veroordeelden, schuldig aan hun armoede en met een erfelijke neiging tot misdaad: de reclame doet hen watertanden en de politie verjaagt hen van tafel. Het systeem weigert wat het aanbiedt, magische artikelen die dromen in werkelijkheid omzetten, door de tv beloofde luxe, neonreclames die in de nacht van de stad het paradijs aankondigen, pracht en praal van de virtuele rijkdom: zoals de eigenaren van de echte rijkdom heel goed weten is er geen valium genoeg om zoveel verlangen te stillen en ook niet genoeg prozac om zoveel kwelling te sussen. Gevangenis en kogels vormen de therapie voor de armen.

Tot twintig jaar geleden was armoede het product van onrechtvaardigheid. Links klaagde het aan, het midden gaf het toe, rechts ontkende het zelden. In korte tijd zijn de tijden erg veranderd: nu is armoede de terechte straf voor inefficiëntie. Armoede mag dan medelijden opwekken, maar brengt geen verontwaardiging meer teweeg: er zijn armen door de regels van het spel of de onafwendbaarheid van het lot. Ook is geweld niet de dochter van het onrecht. De dominante taal, in serie geproduceerde beelden en woorden, werkt bijna altijd ten dienste van een systeem van beloning en straf, dat het leven opvat als een meedogenloze race tussen enkele winnaars en vele voor het verlies geboren verliezers.


Deze ontwikkeling is mogelijk gemaakt en wordt met geweld in stand gehouden door de westerse hegemonie, onder aanvoering van ‘Amerika.’ Als gevolg van ondermeer de kwalificatie ‘superieure cultuur’ kan ik als onafhankelijke en daardoor gemarginaliseerde journalist geen enkel ‘ontzag’ opbrengen voor een mainstream-opiniemaker als Hofland, die propaganda maakte voor Amerikaans terrorisme. Kenmerkend was ook zijn stelling dat hoewel ‘het Westen zich [zal] moeten aanpassen’ die aanpassing ‘nog altijd bij voorkeur onder Amerikaanse leiding,’ zal moeten, als het maar ‘een Democraat is,’ in dit geval de havik Hillary Clinton die hij een jaar voor zijn dood aanprees als ‘de ideale kandidaat’ voor het Amerikaanse presidentschap. Mevrouw Clinton wordt, zoals bekend, door zowel progressieven als conservatieven gezien als een exponent van het Amerikaanse militair-industrieel complex. Zaterdag 9 juli 2016 wees de vooraanstaande Amerikaanse econoom, hoogleraar en voormalig Wall Street analyst en consultant Michael Hudson in dit verband op het volgende: 

Well, lo and behold, the military-industrial complex is one of the big contributors to the Clinton Foundation, as is Saudi Arabia, and many of the parties who are directly affected by her decisions. Now, my guess is what she didn’t want people to find out, whether on Freedom of Information Act or others, are the lobbying she’s doing for her own foundation, which in a way means her wealth, her husband’s wealth, Bill Clinton’s wealth, and the power that both of them have by getting a quarter billion dollars of grants into the foundation during her secretary of state.

Op de vraag ‘why isn’t this a bigger issue in the media? Corporate media?’ antwoordde Hudson:

I think the media want two things that Hillary wants. They want the trade agreements to essentially turn over policy to, trade policy to corporations, and regulatory policy to… If the media agree with her politics and says, okay, we want to back her because she’s backing the kind of world we want, a neocon world, a neoliberal world…

Door Hofland's uitspraken en voorkeuren kan iedere onafhankelijke journalist precies bepalen waar deze opiniemaker ideologisch stond, namelijk aan de kant van de blinde macht die geen enkele terreur schuwt om haar belangen te handhaven en zelfs uit te breiden. Hofland ging zelfs zo ver in zijn verdediging van het westers establishment dat hij zijn oude vriend Willem Oltmans verraadde. Omdat Oltmans als journalist in het kader van de 'détente' al in een vroegtijdig stadium contacten onderhield met Russische diplomaten probeerde Hofland via De Telegraaf de integriteit van zijn vriend voorgoed te vernietigen, een minne streek die de vraag oproept waarom een aanzienlijk deel van de polderpers ’ontzag’ voor deze man heeft. Immers, ’ontzag’ heeft een volwassene voor iemand die hij waardeert en bewondert; het is een emotie, voortkomend uit een ‘groot respect.’ De journalist Martin van Amerongen schreef ooit eens in een portret van Hofland dat ‘Tussen zijn regels door een merkwaardig, moeilijk te verklaren soort agressiviteit,’ schemerde. Een agressiviteit die ook ik bespeurde wanneer ik met Hofland sprak, en die zich ondermeer manifesteerde in zijn haat tegen ‘de Russen’ en het feit dat hij met weemoed constateerde dat ‘[z]owel in West-Europa als in Amerika bij een zeer groot deel van het publiek de vaderlandslievende eerzucht en de strijdlust verloren [zijn] gegaan.’ Wat kan ‘vaderlandse eerzucht’ en ‘strijdlust’ in concreto betekenen in een kernwapen-tijdperk, waarin honderden miljoenen burgers, zo niet miljarden door een nucleaire oorlog zullen worden verpulverd. ‘Ontzag’ voor een dwaas? Wat voor erfenis laten Hofland en Westerman achter voor de komende generaties, onder wie hun eigen kinderen? 

Ik keer terug naar Hoflands stelling dat hij en dus ‘wij’ de toekomst ‘bij voorkeur onder Amerikaanse leiding’ tegemoet moeten treden, en wel omdat het in zijn ogen ‘een superieure’ grootmacht was. De massale Amerikaanse terreur en het expansionisme in Vietnam, Afghanistan, Irak, Libië, Syrië, etc. had geen wezenlijke verandering gebracht in Hoflands oordeel over de elite in Washington en op Wall Street. Sterker nog, nadat de NAVO-bombardementen Libië in een totale chaos hadden achtergelaten, suggereerde Hofland anno 2012 in De Groene Amsterdammer dat 'de Libische manier,’ ook in Syrië zou kunnen worden toegepast, omdat het in Libië ‘redelijk goed afgelopen’ zou zijn. Zijn conclusie was gebaseerd op het feit dat ‘we Libië niet meer op de televisie [zien].’ Als opiniemaker schreef in alle comfort en rust in zijn ‘schrijfkamertje aan de Paleisstraat in Amsterdam, waar’ zijn al even ‘beroemde sofa stond’ het volgende over de zoveelste Amerikaanse interventie in Syrië:

Minister Hillary Clinton zei verder dat Amerika de opstand gaat steunen met digitale apparatuur, nachtverrekijkers en dergelijk materiaal. Is dit het begin van de feitelijke steun? Misschien een nieuwe fase in de trage ontwikkeling naar solidariteit door gewapende interventie. Maar wapenleveranties blijven nog altijd taboe, al tonen Saoedi-Arabië en Qatar nu tekenen van bereidheid. Tekenen, daar schiet je in Homs nog niets mee op.

Hofland had liever gezien dat de NAVO, onder aanvoering van het ‘superieure Amerika’ op ‘de Libische manier’ Syrië net zo lang had gebombardeerd dat het Assad-regime — dat op de steun van een substantieel deel van de bevolking rust — ten val was gebracht. Dat daardoor fundamentalistische terroristen en hun aanhang de macht in handen zouden krijgen, speelde geen rol in de propaganda van de ‘twee turven hoge’ Hofland. En dit terwijl toch gerenommeerde Midden-Oosten experts voor deze ontwikkeling hadden gewaarschuwd, wijs geworden door de westerse interventies in Afghanistan, Irak en Libië. Blind voor de werkelijkheid bleef Hofland neoconservatieve propaganda herhalen en pleitte hij voor zo snel mogelijk gewelddadig ingrijpen nu er sprake was van een ‘trage ontwikkeling naar solidariteit door gewapende interventie,’ en ‘wapenleveranties' aan de krijgers ter plaatse, van wie velen zich naderhand bij ISIS aansloten. Hoewel hij hoopvol in De Groene Amsterdammer van 4 april 2012 stelde dat ‘dit trage proces’ misschien tot ‘het begin van een resultaat’ zou leiden, constateerde hij tegelijkertijd verbolgen dat ‘wapenleveranties nog altijd taboe [blijven], al tonen Saoedi-Arabië en Qatar nu tekenen van bereidheid,’  maar, zo voegde de martiale hoogbejaarde er vanuit zijn studeerkamer aan toe: ‘Tekenen, daar schiet je in Homs nog niets mee op.’ Typerend voor de 'beste journalist van de twintigste eeuw' was dat hij de steun van de Saoedische  dictators aan terroristen verwelkomde.  Geen woorden, maar daden aldus de van origine Rotterdamse Hofland. Het was, zo suggereerde hij, de hoogste tijd fundamentalistische terroristen zwaar te bewapenen, en militair te steunen om in Syrië een neoliberale ‘democratie’ te forceren. Een politiek bestel dat, zoals bekend, overal ter wereld waar ‘superieur Amerikaans’ geweld werd toegepast zulke voorbeeldige resultaten heeft opgeleverd, zoals Vietnam, Chili, Kongo, Iran, Guatemala, Afghanistan, Irak, etcetera onweerlegbaar hebben aangetoond. In verband met de lengte stop ik hier. 



Geen opmerkingen:

Peter Flik en Chuck Berry-Promised Land

mijn unieke collega Peter Flik, die de vrijzinnig protestantse radio omroep de VPRO maakte is niet meer. ik koester duizenden herinneringen ...