donderdag 24 mei 2018

Geert Mak Als Raadsel


'Courage,' vrienden.

Op 14 februari 2017 voorspelde opiniemaker Geert Mak in Utrecht dat ‘2017’ het ‘jaar van de waarheid’ zou worden, en dat de ‘jaren van vanzelfsprekendheid voorbij’ waren. ‘Het worden zware tijden. We moeten,’ aldus mijn oude vriend, ‘onze angst omzetten in activiteit. We moeten scherp zijn en alert’ om ‘de stormen die komen’ te kunnen overleven. Zijn profetie groeide daardoor uit tot één van de ‘meest gelezen’ stukken op zijn website. Geheel volgens de traditie blijft Mak’s lezerspubliek diep in zijn hart als een christelijk kind dat alleen luistert wanneer ‘den HEERE uit den hemel zwavel en vuur over Sodom en Gomorra’ laat ‘regenen.’ Bovendien is die lezer ook nog eens een postmoderne consument, die zijn handel niet bedreigd wil zien, en dus alleszins bereid is te luisteren, wanneer een profeet preekt. En dit, vooral ook aangezien ‘onze Geert’ als ‘populairste geschiedenisleraar van het land’ die wisselend de rol van dominee en koopman speelt, eerder al met klem erop had gewezen dat een ‘goede elite,’ let op lezer, ‘ook onaangename waarheden onder ogen [durft] te zien en uit te spreken,’ en dat daardoor voor de ‘elite’ bovenal geldt dat ‘[k]waliteit, empathie en courage,’ broodnodig zijn, zeker ‘in deze tijd,’ waarbij vanzelfsprekend ‘de grootste van deze drie courage’ blijft. Van een dergelijke betrouwbaar ogende domineeszoon durft een mens zonder wantrouwen een tweedehands auto kopen. Desondanks is dit niet verstandig, al was het maar omdat Geert Mak zelf aan zijn eigen ‘courage’ twijfelt. Zo verklaarde hij als zelfbenoemde historicus op vrijdag 2 november 2012  tegenover een volle zaal:

Waar blijft, in deze chaos van telkens botsende en elkaar tegensprekende verhalen, de rol van de historicus? Zijn werk is — en ik volg nu de definitie van de Amerikaans/Hongaarse historicus John Lukacs — in de eerste plaats ‘het streven naar waarheid door het uitbannen van onwaarheid.’ Geschiedschrijving kan, zo betoogt hij, nooit ‘objectief’ zijn zoals de exacte wetenschappen — en dat betekent dat geschiedenis geen gespecialiseerde methoden kent en geen eigen specifieke taal. Woorden zijn voor de historicus dan ook meer dan de verpakking van feiten: het gaat minstens zozeer om de formulering, om de associaties die ze opwekken, ja, om het verhaal… Doen we dat genoeg? Nemen wij, chroniqueurs van het heden en verleden, onze taak, het ‘uitbannen van onwaarheid,’ serieus genoeg.  Zeker in deze tijd? Ik vraag het me af. Op dit moment vindt op Europees en mondiaal niveau een misvorming van de werkelijkheid plaats die grote consequenties heeft.

Mijn oude vriend heeft volkomen gelijk, ook hij neemt het ‘uitbannen van onwaarheid’ niet ‘serieus genoeg.’  Ook hem ontbreekt het aan ‘courage,’ oftewel aan intellectuele integriteit, terwijl er toch al geruime tijd een ingrijpende ‘misvorming van de werkelijkheid plaats[vindt] die grote consequenties heeft’ voor de toekomst van de mensheid. Desondanks blijft Mak blij verkondigen dat de VS ‘nog steeds het anker [zijn] van het hele Atlantische deel van de wereld in de ruimste zin van het woord.’ Het ‘anker’ dat ditmaal het ‘uitverkoren volk’ — door zijn vader, dominee Catrinus Mak, in 1936 nog verloochend —  jacht laat maken op het Palestijnse volk, als een soort compensatie voor het christelijk antisemitisme van Europeanen. Het woord 'anker' is hierbij tekenend, aangezien het een christelijke symbool is van ‘hoop en standvastigheid.’ Een 'anker' voorkomt dat men op drift slaat en ten onder gaat. Washington is ons 'anker.' Vandaar dat Geert de VS portretteert als ‘ordebewaker, politieagent, anker.’ Inderdaad, de marxistische opvatting dat ‘de geschiedenis zich herhaalt, eerst als tragedie, dan als farce’ gaat eveneens hier op. Voor onze ogen, in onze huiskamers, onder onze neus, kijkt de overgrote meerderheid onverschillig toe hoe Palestijnse jongeren door Joods-Israelische scherpschutters in alle openheid worden vermoord, zonder dat de polderintelligentsia een publieke discussie hierover uitlokt. De ‘chroniqueurs van het heden en verleden,’ nemen hun ‘taak’ het ‘uitbannen van onwaarheid’ absoluut niet ‘serieus genoeg.’ Ondanks zijn recente opmerking tegenover mij dat hij zich nu gedwongen voelt zich publiekelijk uit te spreken over de zionistische terreur tegen de opgesloten Palestijnse bevolking in Gaza, blijft Geert Mak hierover in alle talen zwijgen als het graf. Het beroep dat ik als oude vriend op hem deed om zich aan zijn belofte te houden, werd botweg genegeerd. Als wedergeboren christen reageert hij domweg niet, terwijl juist hij ervan doordrongen is dat ‘in deze chaos van telkens botsende en elkaar tegensprekende verhalen, de rol van de historicus’ allereerst neerkomt op ‘het streven naar waarheid door het uitbannen van onwaarheid.’  Die ‘waarheid’ kan hij zich echter niet permitteren, want daarmee zou hij de sympathie van de gevestigde orde en van het volk verspelen. Kritiek op Israel wordt door de zionistische lobby al snel afgedaan als anti-semitisme. 

Kijk eens naar de foto’s van de gênante vertoning toen Mak weer eens door de elite gelauwerd werd vanwege zijn mainstream-meningen, en hij in plaats van een gepaste handkus als een kabouter helemaal in koningin Maxima klom. Zijn drang erkend te worden door de macht en haar paladijnen is dermate pathologisch dat Geert van gekkigheid niet weet hoe hij moet reageren, en krijgt men dergelijke taferelen voorgeschoteld. Hij ervaarde deze hulde als het geaccepteerd worden door de moeder van het vaderland, zonder te beseffen dat voor een echte democratische burger Maxima allereerst de echtgenote is van het Nederlandse staatshoofd. Een dergelijk instituut dient men met een zekere distantie te benaderen, dat wil zeggen: juist omdat hier sprake is van een toneelspel, dient men het decorum in acht te nemen, en zich niet als een opgewonden teenager te gedragen. Maar hoe leg je dit uit in een tijd waarin geen waarden meer bestaan, en daarmee geen gêne, aangezien alles gelijk geschakeld is en het publiek op afstand smachtend dan wel vertedert toekijkt?   

Al in 1929 beschreef de Spaanse filosoof Ortega Y Gasset in De Opstand der Horden hoe een technologische samenleving wordt gedomineerd door de middelmatigheid van de massa, die in haar angsten en verlangens volstrekt gelijk aan elkaar is. Hij stelde:

De zoon der kleine luiden heeft sinds de tweede helft van de negentiende eeuw geen maatschappelijke versperringen meer op zijn weg. Dat wil dus zeggen, dat hij… vrij van banden en beperkingen is… De wereld waarin deze nieuwe mens van zijn geboorte af geplaatst is, noodzaakt hem op geen enkele manier tot beperking, zij legt hem geen enkel verbod op en dwingt hem tot geen enkele onthouding. Integendeel, zij zweept zijn begeerten op, die in beginsel tot in het oneindige kunnen toenemen. Want een feit is, en dit is van groot belang, dat deze wereld… niet alleen de volmaaktheden en wijdten heeft die ze inderdaad bezit, maar bovendien nog haar bewoners de waan geeft dat zij morgen nog rijker, nog volmaakter en nog wijder zal zijn, alsof zij plotseling was gaan groeien en er aan haar expansiemogelijkheden geen grenzen waren gesteld… Dat wat men vroeger als een weldaad van het lot zou hebben beschouwd en waardoor men dankbaar gestemd zou zijn geweest ten opzichte van de verborgen bestiering van het leven, veranderde in een recht dat men niet dankbaar aanvaardt maar driest opeist.

Deze beschrijving voert hem tot de volgende conclusie over het karakter van de massamens:

één trek van zijn wezen is de vrije ontplooiing van zijn begeerten en driften, met andere woorden van zichzelf, en een tweede kenmerkende eigenschap is zijn ingeboren ondankbaarheid ten opzichte van al hetgeen dat zijn bestaan zo heeft vergemakkelijkt. De beide trekken zijn de bekende eigenschappen van het verwende kind. Inderdaad, de ziel van de horden heeft zeer veel gemeen met die van een verwend kind… Verwennen is geen paal en perk stellen aan iemands wensen, iemand de indruk geven dat alles hem geoorloofd is en hij tot niets is verplicht.

In deze gelijk geschakelde werkelijkheid die het individu verheerlijkt en tegelijkertijd het conformisme afdwingt bestaat er geen waarheid meer, elke mening telt en is even waar of onwaar als alle andere meningen; de nonsens van een dwaas is even dierbaar als de gedachtenwereld van een dichter. De simplistische aannames van een mainstream-opiniemaker tellen even zwaar als de inzichten van de grootste filosoof. W.H. Auden voorspelde dit facet van het postmodernisme al in 1939:

Reason will be replaced by Revelation. Instead of Rational Law, objective truths perceptible to any who will undergo the necessary discipline, and the same for all, Knowledge will degenerate into a riot of  subjective visions… Whole cosmogonies will be created out of some forgotten personal resentment, complete epics written in private languages, the daubs of school children ranked above the great masterpieces

De redelijkheid en logica zijn verloren gegaan. De ‘waarheid’ bestaat niet meer. Zonder enig bewijs te leveren kan elke zot vandaag de dag aanhangers voor zijn of haar mallotige meningen vinden. En zoals alles met de dag verandert, veranderen ook de meningen, alles is de waan van de dag geworden. Normen en waarden tellen niet meer. Ortega Y Gasset:

Een idee hebben houdt in dat men gelooft er de redenen toe te bezitten, en dat men derhalve gelooft in het bestaan van een bewijsgrond, een wereld van begrijpbare waarheden. Een denkbeeld vormen of een mening hebben omtrent iets is dus hetzelfde als een beroep doen op deze instantie, zich daaraan onderwerpen, haar wetboek en uitspraak aanvaarden, dus geloven dat de hoogste vorm der samenleving de samenspraak is waarin de redenen van onze denkbeelden worden besproken. Maar de massamens zou zich verloren voelen als hij de discussie aanvaardde, en daarom verwerpt hij instinctief de verplichting deze hoogste instantie die buiten hem ligt te eerbiedigen. Het 'nieuwe' in Europa is derhalve het 'opheffen van de discussies,' en men heeft een afkeer van iedere vorm van samenleving die berust op de erkenning van objectieve richtsnoeren, van de gewone gedachtewisseling af tot het parlement, de wetenschap inbegrepen. Dat wil zeggen dat men afziet van culturele samenleving, welke een samenleving is die aan normen is gebonden, en dat men terugvalt tot een barbaarse maatschappij.

En dus kan Geert Mak een oude vriend vertellen dat hij als opiniemaker zich publiekelijk zal uitspreken tegen de terreur van de ‘Joodse staat,’ om vervolgens net te doen alsof hij dit nooit gezegd heeft. Zo kan hij met een kadaverdiscipline meewerken aan het ‘opheffen van de discussies.’ Ondertussen blijft hij het grote publiek, dat zijn bestsellers kopt, verzekeren dat we ‘onze angst [moeten] omzetten in activiteit. We moeten scherp zijn en alert’ om ‘de stormen die komen’ te kunnen overleven. 

Een cynicus weet van alles de prijs, maar van niets de waarde. Voor mijn oude vriend geldt dat ‘de waarheid’ uiterst flexibel is, zodra het commercieel en psychologisch noodzakelijk is. Hoe hij toch blijft hopen dat iemand als ik respect daarvoor zal opbrengen, is misschien wel het grootste raadsel van alles. 


‘het streven naar waarheid door het uitbannen van onwaarheid.’


Geen opmerkingen: